tongilbaai. De duur van den regentijd loopt overigens ook in verschillende deelen van het eiland zeer uiteen.

Op de westkust vermeerdert die naarmate men zich meer noordwaarts begeeft en omgekeerd: zoo zoude die bezuiden de baai St. Augustyn — d. i. buiten den keerkring — geheel verdwijnen. In het noorden van het eiland heerscht die regentijd van December tot April en wel het hevigst van half December tot einde Februari. Doch ook gedurende dien tijd zouden weinig dagen zonder zonneschijn voorkomen en het meest des nachts regenen.

Op de westkust neemt men in Augustus en September nog een tweeden regentijd waar. Die westkust is minder aan stormen blootgesteld en cyclonen zijn er onbekend.

Aan het slot van dit onderdeel gekomen, meenen wij te moeten herinneren aan de meteorologische kaarten, ook deze streken betreffende, van onze landgenooten van Heerdt in 1889 en Andrau in 1862.

Evenzeer als, en in rechtstreeks verband met, het klimaat biedt ook de flora van Madagaskar groote verscheidenheid aan, naarmate de streek, dan wel de meerdere of mindere hoogte boven zee, waar men zich bevindt.

De zeevaarder, die het eiland op een afstand aanschouwt, meent overal slechts woud en niets dan woud te zien; doch bij het betreden van den bodem komt men spoedig tot ander inzicht.

Volgt men de oostkust van kaap Amber af, dan daalt werkelijk het bosch, dat aldaar eene aanzienlijke uitgestrekheid heeft, tot de zeekust af ei* zulks wel over een afstand van een paar honderd kilometers.

Voorbij de Antongilbaai gekomen trekt dat geboomte meer landwaarts ln, tot op eenen afstand van soms tien & twaalf uren gaans en op enkele Punten nog verder. Daardoor ontstaat voor het strand, de lagunen en de heuvelen, die het gebergte van den oceaan scheiden, de gelegenheid, °m hunnen eigenaardigen plantengroei te ontwikkelen.

Intusschen bedekt het groote woud niet enkel de kustketen, maar ook de verder binnenwaarts gelegen bergketens voor een goed deel; vooral is dat het geval aan de oostzijde en zet zich het bosch over verscheidene honderden uren gaans in zuidelijke richting voort. In de tusschengelegen dalgronden wordt het in den regel onderbroken- door grasvelden en met bamboestoelen bezette terreinen.

De hoogte tot welke het woud opklimt kan tusschen de 500 tot 1000 meter boven zee worden geschat. De breedte bedraagt op vele plaatsen 5° kilometer, stijgt zelfs een enkele maal tot 70 kilometer; in het zuiden