geheel, van vulkanischen aard is, te eeniger tijd een afzonderlijk eiland kan zijn geweest. Door opheffingen kan het dan, door middel van de tusschenliggende heuvelachtige vlakte, aan het oude zijn verbonden, waardoor het oorspronkelijke eiland eene verlenging naar het noorden verkreeg. In die streken is echter nog veel te weinig onderzocht, om eene dergelijke veronderstelling te rechtvaardigen.

Van eene verbreeding in westelijke richting kan daarentegen meer ernstig sprake zijn. Zij grondt zich op het navolgende onderzoek van het terrein aan den westelijken voet van hetgeen wij het centraal plateau noemden. Aan den voet dier steile helling en ook daar waar zij verbrokkeld is, in westelijke richting zich bewegende, ontmoet men eene drie ÈL vier kilometer breede strook gronds, die aan de oppervlakte nog uit gele schiefers bestaat. Daaronder ligt zeer harde zandsteen, waarin, vooral in het zuidelijk deel, indrukken van planten en schelpen zijn aangetroffen. Nog dieper werden hoofdgroote puddingsteenen gevonden. De lagen van al dat gesteente zijn opwaarts gericht onder 50 tot io°. Nog verder westwaarts gaande ziet men al spoedig andere lagen verschijnen, die de vorige overdekken. Onderaan bestaan die uit groote zandsteenblokken door een wit, weinig wêerstand biedend, cement aan elkander gehecht en daarover hêen ligt lossen grond, waarin eene menigte afgeronde keisteenen (pebbles). Dit alles is in het noorden door klei, meer zuidelijk met zand overdekt.

Deze strook nu, die van 35 tot 40 kilometer breed is en gemiddeld honderdvijftig meter boven zee verheven, draagt alle kenmerken van een oud zeestrand. Dit is die zeer lange vallei, waarvan bij de. terreinbeschrijving de rede was en daarin ook ligt die streek, Betsiririj geheeten, hooger bij de rivier Tsiribihina besproken. Die strook land is zooals wij zagen aan de westkust begrensd door dat, een lange keten vormend, zadelvormig plateau; en dit nu is gebleken geheel uit kalk te bestaan, waarin groote grotten aanwezig zijn. Tengevolge van erosie zijn op het overigens platte bovenvlak van dien grooten kalkrug, hier en daar scherpe ruggen en kegeltjes ontstaan. Het nog westelijker op eenige afstand van daar aanwezige soortgelijk gebergte, hooger onder den naam Tsysandava aangeduid, dat lager is en slechts 15 3. 20 kilometers breed, is bevonden te bestaan uit rooden zandsteen met groote zeer harde korrels. Bewesten dien laatstbedoelden bergrug, tot aan zee toe, komt weder kalksteen voor den dag.

Op sommige plaatsen meent men te hebben opgemerkt dat de roode zandsteen op de kalk ligt; in ieder geval zou de kalk van ouderen oorsprong zijn dan de zandsteen.