zich daar geen spoor van ander gesteente zon voordoen; doch ook hij moet erkennen, dat o. a. de Isalo-keten ten oosten van Ihosy en ook het terrein nabij de woestijn Horombé uit zachten zandsteen zou bestaan. Zeker, ook volgens Dr. Catai, behoudt het terrein zijn roode kleur, maar men ziet in de zooeven genoemde woestijn slechts weinig terreingolvingen meer. Volgens dezen schrijver is de bodem aldaar deels met gras begroeid, deels steenachtig, verder heuvelachtig en met cactus begroeid.

Ook in verband met de reeds meer westwaarts aangetroffen kalkformatie, doet dat alles aan een overgang in dien zin denken, al moge ook de kalk, gelijk ook elders gevonden is, door rooden zandsteen zijn overdekt.

Oostwaarts, in de richting van Ft. Dauphin, behoudt echter het terrein zijn primitief karakter en geeft tot zeer vruchtbare hellingen en dalen aanleiding. Van het verre zuiden is ten dezent niets bekend, alleen spreekt G a u t i e r van eene geisoleerde basaltmassa, die zich ten noorden van het land der Antandrois, tusschen den 24° en 250 breedtegraad, moet bevinden.

Volkomen homogeen is het primaire terrein echter ook niet; ter hoogte van het Itasymeer en verder zuidelijk bij den oorsprong der rivieren, die y later de Tsiribihina zullen gaan vormen, stuit men op basaltische en andere vulkanische terreinen. Ook in de bergengten , waardoor de bovenarmen van den Manambolo hunnen weg vinden, treft men die aan. Aldaar worden °ok aard-oliebronnen gevonden en spreekt men zelfs van een bitumineus meer. Ook bij Antisirabe komen bronnen voor, die kalk afzetten, terwijl Cowan nog zuidelijker (210 Z.B. en 47°—470 38' O.L.) warme bronnen aantrof, waaronder eene met eene temperatuur van 1120 F. Nog komen op 18° 26' Z-B. warme ijzerhoudende bronnen voor, die meer dan i4o°F. aanwezen.

Daaruit, gelijk mede uit de verbrijzeling der lagen, is af te leiden dat storingen hebben plaats gehad en deze vallen nu juist op de breedte alwaar de hooger genoemde bergmuur Bongolava als het ware afgebroken ls en de hellingen naar het westen toe flauwer zijn. Gautier komt tot de veronderstelling, dat hier eene recht oost-west gerichte scheur in de aardkorst (faille) zoude kunnen bestaan; anderen, alsNilsenLund, denken eenvoudig aan terreininzakking, zooals hij bezuiden de Tremoketen eveneens meent te hebben waargenomen.

Heeft men nu eenig recht om dat primaire terrein voor het oudste deel >ran het eiland te houden, zoo zoude men zich kunnen denken, dat de tegenwoordige noordelijke punt van het eiland, die grootendeels, zoo niet