eene zeer belangrijke onderneming, en, om nu aan die mindere bevaarbaarheid te gemoet te komen, heeft deze daar reeds een tien kilometer langen spoorweg en een dertig kilometer lang kanaal doen aanleggen.
Noemen wij ten slotte nog de in de baai van Mahajamba uitwaterende niet onbelangrijke rivier van gelijken naam, die mede op het meer noordelijke, dus minder hooge gebergte ontspringt, doch wier loop overigens nog weinig onderzocht is. Wel is het bekend, dat zij eene aanzienlijke , nog verder uit het noorden komende, .nevenrivier, de Sofia, niet verre van haren mond, in zich opneemt.
Behalve het reeds genoemde aanzienlijke meer Aleotra, dat moerassige oevers heeft en het Itasy- of Tasy-meer ten zuidwesten van de hoofdstad gelegen, worden op de westkust nog een paar groote meeren vermeld: Kinkony, ten zuiden van de baai van Bombetok, Isoiry, ten zuiden van den Mangoky-mond en Taimanonpetsotsa, zuidelijk van Nossi Vé. Ook werd reeds gesproken van de meertjes in het gebied der Tsiribihina en men vindt nog een aantal kleine bergmeertjes op het centrale plateau. De menigte lagunen, die de lage deelen der oostkust omzoomen en waarvan in vroeger tijden zooveel ophef werd gemaakt, zijn bij nader onderzoek niet van zoo groot belang gebleken.
Geologisch onderzoek heeft op Madagaskar nog slechts in geringe mate plaats gehad, al kan men zich dan ook van den algemeenen toestand wel reeds een oppervlakkig denkbeeld vormen.
De oudste formatiën, gneiss, micaschichten, lei enz. onderscheiden zich van de andere door de groote hoogte, die zij bereiken. Zij worden dan ook aangetroffen in het zoo chaotisch met bergtoppen bezette hoofdplateau. Ook de bergketenen, die verder noordwaarts tot bijna op den i6° NB. doorloopen om aldaar plotseling, als met een muur, te eindigen, schijnen van gelijke formatie.
Hebben nu de bergen op het hoofdplateau over het algemeen den meer ronden granietachtigen vorm, reeds merkten wij op, dat omstreeks den 2osten breedtegraad zuidwaarts gaande, in het Betsileo-géa\e&, hierin verandering komt. De ruggen worden scherper, steile pieken rijzen omhoog. Ontegenzeggelijk duidt dit op eenige wijziging in de formatie van den bodem. Gautier nam dan ook aldaar in de schieferlagen grofkorrelige kalk (cipolin) waar, zoomede glimmerschiefer.
Verder meent hij dat de Tremo-keten hoofdzakelijk uit kalk zou bestaan, ofschoon dan ook verder zuidelijk weder gneiss zou optreden. Wel beweert Cowan, dat ook dit terrein geheel uit graniet bestaat en