gaat en ter hoogte van Tamatave, alwaar na het doortrekken der lagunen n°g een afstand van 10 a 12 uren moet worden doorloopen, eer men de steile hellingen bereikt. Rondom de Antongilbaai treedt echter het gebergte al spoedig op.

Op de westkust is begrijpelijk het uitzicht geheel anders; wel is ten noorden van de baai van Narendry de kust tot kaap Amber bergachtig, doch daar bezuiden ziet men slechts bosch- en laagland en kan men ook m de verte geen bergen ontwaren. Bij een enkelen schrijver vonden wij echter gewag gemaakt van een eenzamen steilen piek, op ongeveer 17° Z.B., op een duizend meter afstands van zee.

Wegen, of wat daaronder gewoonlijk verstaan wordt, zoekt men op Madagaskar te vergeefs. Een moeielijk pad van Mojanga naar de hoofdstad; een ander, wel korter maar nog lastiger, daarheen van uit'Tamatave, een soortgelijk van de hoofdstad naar Fianaranisoa en verder naar de oostkust; ziedaar alles. Zij zijn enkel voor voetgangers en vee geschikt. Alleen in den onmiddellijken omtrek der hoofdstad zijn eenige weinige meer bruikbare smalle wegen met zeer primitieve steenen bruggen over de riviertjes.

In het algemeen mag het eiland zeer waterrijk genoemd worden; al kan men er niet op buitengewoon groote rivieren wijzen, toch zijn er meerdere, die bijv. de Theems nog aanzienlijk in grootte overtreffen. De tenemgesteldheid brengt echter mede, dat men die grootere rivieren enkel op de westkust van het eiland heeft te zoeken, wijl het hooge gebergte, waar zij ontspringen, zoo verre van die kust verwijderd is.

Wij moeten ons tot het opnoemen der voornaamste bepalen en wijzen dan, van noord af aan, op de oostkust, eerst op de Manangoro, die wel 18 waar een korten loop heeft, maar in de hoofdzaak de uitwatering van het meer Aloatra vormt, dat op zijne beurt door bergstroomen wordt gevoed. Daarop volgen dan de Onibé en de Ivondro, beide van minder beteekenis, die wij enkel noemen, wijl zij het pad kruisen, dat van Tamatave naar de hoofdstad geleidt. Belangrijker is de Mangoro, die het lengtedal van 180—20° Z.B. tusschen het hoofdgebergte en de kustketen zal hebben gevormd. Alvorens deze rivier door die kustketen heenbreekt, wordt zij nog gevoed door eenen niet onaanzienlijken zijtak, die meer 'echtstreeks uit het oosten komt.

Onder de meer belangrijke op deze kust volgt dan de Mananara. Deze rivier ontstaat uit de vereeniging van onderscheidene, doch hoofdzakelijk ^rie aanzienlijke armen. Vooral de noordelijke arm „de Menarahakc^,, die