Noordwaarts van die vlakte rijst eindelijk een vulkanisch gebergte omh°og, dat bij kaap Amber door de zee wordt bespoeld en ter wederzijde -angs de kust vertakkingen naar het zuiden vertoont.
Op den 45sten lengtegraad doet zich het terrein geheel anders voor. ^fen zoude kunnen denken aan eene eenvoudige voortzetting der noordelijke vlakte tot ver zuidwaarts voorbij de St. Augustijn-baai toe; in de werkelijkheid is dat echter eenigszins anders.
Van af de baai van Baly zuidwaarts gaande, treft men langwerpige lage platte bergruggen aan, die meer zuidelijk in een enkelen breeden zadel'Ormigen rug, de Bemaraha, overgaan. Op ongeveer 2o° Z. Br. splitst zich die rug in tweeën: de oostelijke, de Tjisandava, wordt lager en smaller, totdat hij zich aan het zuidelijk hoogland aansluit; de andere, de Betsibory, eindigt ter hoogte van Tulear in tafelbergen.
Deze laatste bergrug, hier en daar nog wel honderd kilometers van de vlakke westkust verwijderd, is gemiddeld slechts zoom. hoog: de oostejke, die in het zuiden niet veel hooger is, klimt overigens tot 400111. en is daar dertig kilometers breed. Met de nader nog te bespreken helmgen van het centraal-gebergte vormt die oostelijke zadelrug dus als het ware eene ontzaggelijk lange vallei, van het noorden naar het zuiden oencht, die ongeveer honderd meter boven zee is gelegen en afwisselend reed is. Van af den i6deu breedtegraad in het noorden strekt die vallei Z1°h dan wel vijf graden ver in dé lengte uit.
Na dit meer algemeen overzicht, willen wij het centrale hoogland nog 611 we^n'g nader in beschouwing nemen. Het verdient dat niet alleen egens de aanzienlijke hoogte die het bereikt, maar vooral wijl het voor zo° groot deel overdekt is met nog zooveel hoogere bergen. Op de ar _ gaven wij de hoogte van enkele dezer toppen aan en vestigen an ook hier enkel de aandacht op een tweetal: de reeds genoemde A111 1 a en de Tsiafajavona, die respectievelijk 2645 en 2680 m. hoog
lJn- Laatstgenoemde wordt geacht de hoogste berg van het eiland te zijn.
Konde men zich in den aanvang tusschen alle die, door nauwe valleien an elkander gescheiden, bergen moeielijk orienteeren; zoo is het toch angzamerhand duidelijk geworden, dat vele dier hooge toppen om noord en zuid, als hoofdrichting, slingeren: dus de richting der hoofd-as van 16 eitand volgen. Meer zuidwaarts echter treft men ook oost—west geachte hooge bergruggen aan, o. a. die van Tremo, die nog 1600 ^1700 meter hoog is geschat en die de waterscheiding vormt tusschen, de ter wederzijde daarvan uit het binnenland afstroomende, aanzienlijke rivier-