die wel is waar geringe ruimte aanbiedt, doch eene geschiedkundige beteekenis heeft, wijl, zooals wij zagen, het aldaar was dat de Franschen zich in 1642 het eerst vestigden.

Behalve de hier en daar verspreide eilandjes, vindt men aan deze kust het meer aanzienlijke eiland St. Marie. Op niet grooten afstand van die kust en evenwijdig daaraan zich uitstrekkende, heeft het eene zeer lange, doch smalle gedaante. Op ongeveer het midden der lengte wordt het door den i7°Z. B. doorsneden; het is ifc 64 vierk. mijlen groot (25 lang en 2,5 breed) en heeft eene bevolking van bijna 8000 zielen, die zich in de hoofdzaak met de teelt van kruidnagelen bezig houdt. Reeds sedert 1643 het eiland St. Marie eene fransche bezitting.

De zuidkust van Madagaskar is, tot aan de baai St. Augustyn, tot dusverre nog minder goed bekend en geeft dan ook geene andere aanleiding tot opmerkingen, dan alleen, dat daartoe te rekenen is het eiland Manitsa op ongeveer 25 Z. B. door Cornelis Houtman in 1595, zeker niet zonder reden, „Hollandsche Kerckhof" genoemd.

De westkust laat zich geleidelijk in twee deelen splitsen, nl. de eigenlijke westkust, van af de zooeven genoemde baai in het zuiden tot kaap St. André op ongeveer den 16e breedtegraad, en van daar af de noordwestkust tot aan de noordpunt van het eiland.

Op het eerste gedeelte worden slechts hier en daar kleine eilandjes of eilandengroepen aangetroffen. Noemen wij van deze: Nossi Hao of Moor denaarseiland op ongeveer 220 Z. B. gelegen, alwaar in den aanvang dezer eeuw een paar engelsche zeeofficieren zijn vermoord, terwijl zij zich met het opnemen der kust onledig hielden; Nossi Vao tusschen den 17° en 180 Z. B., dat reeds op de oude kaarten o. a. die van Van Keulen (1753) onder den naam van „Doodkist" voorkomt; verder de een weinig noordelijker gelegen groep, die bij hem en ook nog heden „Drooge Eilanden' worden genoemd. Op dit kustdeel monden een aantal en daaronder de meest belangrijke rivieren van Madagaskar uit; aan baaien van beteekenis is zij daarentegen arm. De schepen vinden niettemin veelal voldoende beschutting onder de kleine eilandjes tegen de aldaar heerschende winden en vooral tegen den sterken, in de straat van Mozambique loopenden, stroom.

De eenige baaien, die verdienen genoemd te worden, zijn die van St. Augustijn en de reeds veel minder beteekenende van Tulear. Eerstgenoemde , in het zuiden tusschen den 230 en 240 Z. B. gelegen , is het oord waar Diaz in 1505 landde, nadat Cabral in 1501 het bestaan van ons groot afrikaansch eiland reeds in Portugal had bekend gemaakt.