in kaart wordt gebracht, had in aanteekening 29 vermeld kunnen worden.
Hoofdstuk IV handelt over „Situatie- en Terreinteekening"; dat wil zeggen over de voorstelling van de bebouwing, begroeiing, wegen, kunstwerken, woonplaatsen enz. enz. alsmede van de bodemgesteldheid en het relief door middel van conventioneele teekens en kleuren. Vrij uitvoerig wordt behandeld het aangeven van de verheffingen en de golvingen des bodems of het relief van het terrein; de verschillende methodes, door middel van hoogtelijnen, hoogtecijfers, arceeringen en wasschen, alsmede door het combineeren van deze hulpmiddelen, worden besproken.
Of alle kartografen onder situatie verstaan uitsluitend „de horizontale projectie op het platte vlak der af te beelden voorwerpen", en onder terrein uitsluitend „alle voorstellingen van de oneffenheden des bodems en van dier hellingen" '), moet betwijfeld worden. Men spreekt toch van effen en oneffen, open en bedekt, vlak en golvend terrein; wat er op wijst dat onder terrein de bodem in zijn geheel wordt verstaan, waaruit zou volgen dat met terreinteekening, ook bedoeld wordt de voorstelling van den bodem, 't zij deze vlak dan wel golvend is, met al wat daarop voorkomt; evenmin wordt met situatieteekening uitsluitend de horizontale projectie bedoeld; alleen onder plan wordt, naar dezerzijdsche meening, meer bepaald de horizontale projectie der af te beelden objecten verstaan.
Het is jammer dat, om der kosten wille, geen voorbeelden van conventioneele teekens en van een enkele topographische kaart, ter toepassing konden gegeven worden; voor hen die iets omtrent de afteekening van terreinen, uit deze proeve eener kartographie willen leeren heeft dit hoofdstuk nu weinig waarde 2), en voor deskundigen behoefde het niet geschreven te worden.
Het Vde Hoofdstuk handelende over de „Reproductie der kaarten" moet wellicht als het meest practische, het meest volledige worden aangemerkt; de nieuwere methoden van verveelvuldiging van kaarten worden daarin besproken; bij aandachtige lezing van 'schrijvers mededeelingen kan men daaruit veel leeren. Voor hen, die het voorrecht hebben de een of andere topographische inrichting te bezoeken, en aldaar door een deskundige te worden rondgeleid, zal de lezing van dit hoofdstuk een uitstekend hulpmiddel zijn, het in zoodanige inrichting opgemerkte vast in het geheugen te prenten.
De Heer Zonder van heeft blijkbaar veel geprofiteerd van zijn bezoek
1) Zie bladz. 91 b. a.
2) Met uitzondering van de bodemverheffingen, waarvan de voorstellingswijzen ook door figuren in den tekst worden opgehelderd.
57