Onder het hoofd „Topografie" wordt in een tweede hoofdstuk gesproken over de plaatsbepalingen op aarde (zoogen. geographische plaatsbep.), over driehoeks- en basismeting en over de daaruit voortvloeiende berekeningen; vervolgens wordt een beknopt overzicht gegeven van de triangulatie, de waterpassingen en den topographischen arbeid, speciaal in Nederland gedurende deze eeuw, terwijl ten slotte een en ander over de photogrammetrie wordt medegedeeld.
Indien onder topographie, zooals het woord aanduidt, verstaan wordt de leer van de terreinvoorstelling, de leer van het voorstellen van plaatsen, oorden en landstreken volgens bepaalde regelen, of zooals het gebruik wil, de kennis, de leer van het opmeten, waardoor een nauwkeurige terrein voorstelling verkregen wordt, dan beantwoordt de inhoud van dit hoofdstuk weinig aan de verwachting door den titel opgewekt.
Aan de topographie, in den zin van de kennis van het opmeten worden slechts tien regels gewijd (bladz. 55 o. a. en 56 b. a.), waarop dan volgt eene beschrijving van de wijze hoe de topographische kaarten in Nederland worden samengesteld, met behulp van de wiskunstige gegevens, de kadastrale plans, de rivierkaarten en de veldverkenningen. Overbodig ware het niet, in een werk over kartographie, iets meer omtrent de wording, het ontstaan van kaarten in het algemeen, mede te deelen; Dr. Ch. M. Schols' werk „Landmeten en Waterpassen", meer speciaal Hoofdstuk XVIII daarvan, zou den schrijver, zoo noodig, als bron daartoe hebben kunnen dienen; onder de vele, meestal Duitsche bronnen, welke de schrijver, blijkens zijne opgave gebezigd heeft, komt echter Schols' uitstekend werk niet voor.
Hetgeen over de driehoeksmeting, en de daaruit voortvloeiende berekeningen wordt gezegd, is niet geheel volledig of verouderd. Van eene foutenvereffening wordt niet gesproken en het herleiden van de hoeken tot den horizon, zal indien van theodolieten of universaal-instrumenten wordt gebruik gemaakt — en dit zal tegenwoordig wel overal geschieden — niet meer voorkomen. Voor dit geodetische gedeelte van Hoofdstuk II zou eene raadpleging van Hoofdstuk XV van Schols evenbedoeld werk wellicht nuttig geweest zijn.
De inhoud van het derdei hoofdstuk, handelende over „Kaartprojectieleer" geeft blijk van veel studie over dat onderwerp; in ruim 20 bladzijden wordt een goed begrip van de voornaamste in gebruik zijnde projectiemethoden gegeven; toch is het medegedeelde, ook zonder veel wiskundige kennis, zeer goed te lezen en te begrijpen; voor hen, die een meer ingaande studie over het onderwerp willen maken, worden aanwijzingen aangetroffen in vele van de 38 achter het hoofdstuk gestelde „aanteekeningen". Dat ook Sumatra, met toepassing van de polyederprojectie