H. W. de Graaf. Acrocephalus aquaticus (Gmel.) broedende in Nederland. (Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging, 1898, bl. 302—305).

Volgens Temminck (1815) was deze Rietzanger nimmer in Nederland gevonden, eene uitspraak in 1820 door hem gewijzigd in „zeer zeldzaam en toevallig in Nederland". Daar echter geen exemplaar vertoond kon worden, maakte Schlegel bezwaar deze soort in zijne fauna van Nederland op te nemen. In 1887 werd aan den voet van den vuurtoren te IJmuiden een exemplaar gevonden, een paar dagen daarna weder een voorwerp, en twee jaar later aldaar een derde: deze zijn allen te Amsterdam in het bezit van het Kon. Zool. Gen. Natura Artis Magistra. Men dacht toen echter nog aan trekvogels; later bleek, dat zij afkomstig moeten geweest zijn van Callantsoog uit het Zwanenwater. Een nest is nog wel niet aldaar gevonden, maar er zijn feiten, waaruit te besluiten is, dat de vogel aldaar broedt. De Graaf toch zag op 30 Juni 1892 aldaar een pas uit het nest gevlogen jonge vogel van deze soort; de opzichter Bleyendaal heeft in het Zwanenwater enkele malen een Rietzanger opgemerkt, die erg gelijkt op Acrocephalus aquaticus. Te Callandsoog heeft hij voorts gevonden, gezien en gehoord, oude en jonge exemplaren van Acrocephalus turdoïdes en A. streperus.

F. A. Jentink.

H. Zondervan. Proeve eener algemeene Kartografie. Uitgave van J. M. N. Kapteijn, Leiden, 1898. ƒ 2,50.

Een eersteling op dit gebied, zooals de schrijver zelf opmerkt, een in menig opzicht goed doorwerkt en nuttig boek, zooals, naar vertrouwd wordt, velen na het doorlezen of bestudeeren zullen erkennen.

De „Proeve" bestaat uit eene Inleiding en Zeven Hoofdstukken te zamen beslaande ruim 160 bladzijden.

In de „Inleiding" geeft de schrijver aan, in welke soorten, kaarten in het algemeen kunnen onderscheiden worden, naar de schaal, naar den inhoud en naar de bestemming, nadat eerst een omstandige definitie van het begrip kaart gegeven is. De aangenomen onderscheiding is uit den aard der zaak eenigszins willekeurig, zij wijkt bijv. af, van die, aangenomen in de „Terreinleer" samengesteld bij den Topographischen dienst in Indie, met welk werkje de schrijver zeker geen kennis heeft gemaakt.

Het „eerste hoofdstuk" geeft een geschiedkundig overzicht van de Kartographie vanaf de oudste tijden — nl. omstreeks 600 v. C. — waarin kaarten gemaakt werden, tot op onzen tijd; de schrijver heeft zich blijkbaar veel moeite gegeven voor dit hoofdstuk, 0. m. blijkende uit het groot aantal „aanteekeningen" waarmede dit overzicht verrijkt is.