De deugdelijkheid van dezen Waterweg blijkt ook uit den diepgang der schepen: van het geheel aantal (3483) vaartuigen met 50 d.M. diepgang en meer, waren er 248 met 70—74 d.M., 26 met 75—79 d.M. en 6 met 80 en 81 d.M. diepgang; geen wonder dat men alleen voor het opruimen van eene grondneerzetting aan het zuiderhoofd van den mond ƒ 264 500 meende moeten uitgeven.

Wat was nu het oordeel der internationale Rijnvaart-commissie, die Rijn, Waal, Lek en Maas, Merwede en Zuid-Hollandsche stroomen in allerlei richtingen bevoer? Zij roemde bijna alles: onze buitengemeene zorgen voor de diephouding met name van de Waal, door baggering en oordeelkundige kriblegging, vooral ook ons bebakeningstelsel; slechts enkele bochten konden misschien verbeterd worden en bejammerd werd dat de Noord zulk een smal vaarwater opleverde en moeilijk verruimd kon worden. Met eenige bewondering wordt vermeld dat de Nieuwe Merwede bijna geheel voltooid is, een vaarwater van 2 M. diepte (bij laag- water) oplevert, en met inbegrip der onteigening 14 millioen gulden kostte.

Bij het bezoek bleek dat de Waal werkelijk overal eene diepte van 3 M. bereikte zoodat aan Duitschlands billijke wensch voldaan is, waarschijnlijk verband houdende met het besluit om de breedte van den stroom tot 310 M. te beperken terwijl deze vroeger op 360 M. was bepaald; de diepe vaargeul mag nergens minder dan 50 M. breed zijn. Er blijven intusschen nog steeds wenschen te uiten, doch de Commissie is beleefd genoeg overal getuigenis te geven van het prijzenswaardig beleid en van den goeden wil der Nederlandsche beambten; met vertrouwen wees zij dus op „ein ungesunder oder doch unfertiger Zustand, weil allzu „scharfe Uebergange im unteren Theil der Waal noch vorhanden sind, „da auch innerhalb vollstandig regulirter Strecken die Fahrwasserrinnen „in Krümmungen nicht am concaven, sondern am convexen Ufer liegt".

Dat de Nederrijn en Lek eene diepte van 2 M. bezitten werd ook toegejuicht, daar de ondiepten bij Renkum, Ingen en Amerongen met kracht werden weggeruimd; ook de mindere diepte van den IJsel (1.7°) vond geen bezwaar, terwijl de zorg waarmede de watermassa van den Bovenrijn werd verdeeld (ï/3 Waal, V9 Nederrijn, V0 IJsel) de goedkeuring wegdroeg. Hoe moeielijk natuurlijke hindernissen uit den weg te ruimen zijn ontwaarde de Duitsche Commissieleden bij de opnemingen buiten onze grenzen daar het vaarwater boven Keulen niet overal in geregelden toestand verkeert. De conclusie der heeren luidde dan ook dat in Nederland „die Fahrwasserverhaltnisse zur Zeit den Bedürfnissen der Schiff„fahrt in ausreichendem Maasse entsprechen"; voorheen was dit oordeel weieens minder gunstig.