In 1806. In 1893.

RUBRIEKEN. "

Aanleg en , Aanleg en

verbetering. 0nderh°ud- verbetering. 0nderhoud" ^_

I. Rivieren i 963 599 735 874 2 815 628 940 451

II. Kanalen 1055519 1068245 1154968 957 i64

III. Groote wegen c. a. . . 73 388 640511 73 921 652 457

IV. Havens 52 98° 96 949 i85Si I25 746

V. Zee- en oeverwerken. . 66 254 252 556 123 564 267 477

VI. Veren en schipbruggen. 9760 43 535 26101 44481

VII. Storm- en winterschade. 142 725 — *55 535

Totalen . . . 3 3Ö4225 2 837 670 4 373 298 2 987 776

Voegt men hierbij in gedachte de groote sommen die de polder- en dijkbesturen uit eigen middelen moeten vinden, de verbazende uitgaven welke vooral de beide aanzienlijkste handelsteden aan haven- en dokwerken besteden, en eindelijk de kolossale budgetten der spoorwegmaatschappijen dan komt men tot de overtuiging dat er vrij wat geld verwerkt wordt om in den publieken dienst te voorzien.

I. Rivieren.

Het verkeer op de rivieren ondervond bijna geen stremming door lage waterstanden dan op den IJsel boven Zutfen en op de Maas boven Venloo, ofschoon hier in den loop des jaars nogal verschil in was, bijvoorbeeld te Rotterdam van 0,19 tot 2,78 boven Nieuw A. P., te Dordrecht van 0,47 tot 2,96, te Gorinchem van 0,69 tot 3,81, te Zaltbommel van 1,48 tot 6,46, te Nijmegen van 6,88 tot 12,39, te Loblt van 9,04 tot 15,20; voorts te Vreeswijk van 1,02 tot 4,83, te Arnhem van 7,47 tot 12,39, aan het Katerveer van —0,20 tot 2,98, te Zutfen van 2,92 tot 7,85, te Zwartsluis van —1,01 tot 1,53, te Heusden van 0,85 tot 4,59, te Grave van 4,83 tot 10,65, te Venloo van 8,7310115,98, te Maastricht (brug) van 4i.35 tot 45-49, derhalve hier en daar eene afwisseling van belang, bij Venloo zelfs tot ruim zeven meter stijgende.