De overeenkomst omtrent de nieuwe grensregeling schijnt later tot de opvatting geleid te hebben dat de Corantijn eene Surinaamsche rivier was gebleven; vermoedelijk heeft de bepaling dat de eilanden in de rivier tot Suriname zouden blijven behooren daartoe aanleiding gegeven. Uit het bezit der rivier zou het bezit der eilanden volgen, niet omgekeerd. Het uitdrukkelijk stipuleeren van de bepaling omtrent de eilanden wettigt juist het vermoeden dat men niet bedoelde de rivier als een Surinaamschen stroom te blijven beschouwen. Het is ook niet waarschijnlijk dat de beide gouverneurs deze bedoeling gehad hebben; waar twee koloniën — die op dat tijdstip tot dezelfde kroon behoorden — tot een nieuwe, zij het ook voorloopige, grensregeling kwamen is het niet aan te nemen dat men de rivier, die als de nieuwe grens werd aangewezen, zou blijven beschouwen als te behooren tot één der koloniën. Men houde hierbij in het oog dat de rivier van dat tijdstip af voor Berbice van meer belang zou zijn dan voor Suriname. Zelfs zou men uit de bepaling dat „zoodanige Inwoneren dezer Kolonie Suriname welke in de Rivier Corentin van behoorlijke Passen voorzien met de Indianen koophandel drijven 22) niet zullen mogen gemoeid of aangehouden worden", kunnen afleiden dat de rivier voortaan beschouwd zou worden als te behooren tot Berbice.
De opvatting der tijdgenooten was dat beide koloniën zich voortaan zouden uitstrekken tot aan de Corantijn. Dit blijkt zeer duidelijk uit twee kaarten in de collectie van het Departement van Koloniën, de eerste getiteld „ Kaart van de colome de Berbice gelegen in Bats Guiana m America. Tusschen de Colonien van Demerarie en van Surinamen gedeeltelijk op nieuw gemeeten door de Landmeeters Wiedeman van de Berbice, en Roelofs van Suri-
52