zoowel als Berbice, Demerary en Essequebo aan Nederland teruggegeven; maar zij bleven niet lang onder N ederlandsch bestuur. Berbice, Demerary en Essequebo gingen reeds in September 1803 op nieuw in Engelsche handen over, om voor goed Engelsche koloniën te blijven ; Suriname werd in April 1804 bij verdrag aan de Engelschen overgegeven en bleef tot 1816 in hunne handen. Bij de conventie te London gesloten op 13 Augustus 1814, bekrachtigd door den vrede van Parijs op 20 November 1815, had Engeland zich verbonden aan Nederland alle veroverde bezittingen terug te geven, uitgezonderd Berbice, Demerary, Essequebo en de Kaap de Goede Hoop.

Art. 1 der conventie luidde als volgt: „His Britannic Majesty engages to restore to the Prince Souvereign of the United Netherlands, within the term which shall be hereafter fixed, the Colonies, Factories, and establishments which were possessed by Holland at the commencement of the late war, viz. on the ist of January 1803 in the Seas and on the Continents of America, Africa and Asia; with the exception of the Cape of Good Hope and the settlements of Demerara, Essequibo, and Berbice , etc.

Suriname werd dus, in 1816, aan Nederland teruggegeven, zooals het was op 1 Januari 1803 , d. i. met de Corantijn tot westelijke grens. De overeenkomst tusschen d e Friderici en van Batenburg was bij de verschillende overgaven der koloniën stilzwijgend erkend.

Van de zijde van Suriname is deze grensscheiding nimmer betwist21). Het is dan ook niet goed te verklaren hoe Robert H. Schomburgk in zijn in 1840 verschenen aeschrift „A description of British Guiana, geographical and statisticavan de „Devil's Cr eek" sprekende, daarbij kon aanteekenen: „which the Dutch claim as their bound-

ary". (blz. 17)-