In het Decembernummer van 1884 van het te Georgetown verschijnende tijdschrift „ Timehri ' komt van de hand van Alexander Winter een artikel voor, getiteld T,Note on the Boundary of Berbice", waarin de schrijver, in de meening dat er, bij het sluiten van de overeenkomst, aan de Corantijn twee posten, tegenover elkander, geweest zijn, het volgende zegt: „It is quite reasonable to suppose that the two British Governors in 1800 when making a joint arrangement of the affairs of the two colonies would not think it worth while to have these two petty posts under different governments and therefor left the men at Post Ephraim under the charge of the sergeant of Post Aurearis".

Hoe aannemelijk deze gissing ook schijnen moge is ze toch onjuist. Winter — wiens artikel één doorloopende vergissing is — verwijst naar Hart si nek, die op blz. 562 van het 2de deel van zijn in 1770 verschenen werk „Beschrijving van Guiana, of de Wilde Kust in ZuidAmerika ' mededeelt, dat Suriname in de Corantijn „aan den eersten Krijtberg ter wederzijde van de Rivier een Post van tien of twaalf Man onder een Sergeant" bezat „de een Aurearis en de andere Ephraim genaamd". Op de kaart van de Corantijn, bij Hartsinck's werk gevoegd , is Aurearis aan den oostelijken oever geplaatst en daar tegenover Ephraim, beide plaatsen op ± 50 40' N. B.

Het komt mij voor dat Hart si nek hier in de war is en wel op de volgende gronden: van 1776—1780 werkte een zendeling van de Moravische Broedergemeente, C. Quandt genaamd, onder de Indianen in de Corantijn; hij woonde gedurende dien tijd op eene vestiging dier gemeente, de Hoop, tegenover den op den westelijken oever gelegen militairen post Aurearis, ook Aureaar, Auleara of Oreala genoemd en men mag veilig aannemen dat hij beter dan Hartsinck, die nooit Suriname be-