Frans Josef land) aan land gegaan, en vervolgens westwaarts den geheelen zuidrand van den archipel langs gestoomd, zonder een spoor van Andrée te ontdekken. Verhalen van schippers die in het noorden van Spitsbergen een zonderling baken of seintoestel gezien zouden hebben, berusten allerwaarschijnlijkst op een misverstand. Het spreekt van zelf dat tegenwoordig al wat maar eenigszins buitengewoon geacht wordt, door de robbenvangers in de poolstreek met Andrée in verband wordt gebracht. Natuurlijk is er ook weer een postduif in Britsch-Columbie opgevangen, zoo rechtstreeks van de pool. Het laatste bericht komt uit Ottawa; Indianen zouden te Ft Dauphin het bericht gebracht hebben dat bij Eskimo's aan den oever van de Hudson-baai een blanke man woonde „die uit de lucht was komen vallen". Waarom zou, als dit Andrée was, de Zweedsche reiziger niet direct een briefje hebben meegegeven? Onder de Eskimo's is indertijd een boodschap verspreid waarbij zij aangespoord worden hulp te verleenen aan reizigers die uit de lucht zouden komen, in die boodschap zal men wel den oorsprong van het verhaal der Indianen moeten zoeken. Toch zijn de beste kansen voor de luchtreizigers nog, dat zij öf bij Eskimo's overwinterd hebben, öf evenals Nansen en Johansen een hut hebben gebouwd op Frans Josef land. Maar den nen Juli was het reeds een jaar geleden dat Andrée, Strindberg en Frankel bij Deensch-eiland opstegen, en ofschoon ook iemand van gezag als baron Nordenskiöld de hoop nog niet opgeeft (Nils Ekholm doet dat wel) is er toch bitter weinig kans dat men ooit meer iets van de drie waaghalzen vernemen zal, indien zij voor den winter niets van zich laten hooren.
Sir W. Martin Conway op Spitsbergen. Twee reizen van dezen bekenden Engelschen alpinist hebben ons althans eenige nadere bijzonderheden geleverd over het inwendige van de groote Spitsbergen-groep, dat tot dusver nog bijna onbekend terrein was, en daarenboven zijn Conway's waarnemingen in het algemeen zeer belangwekkend. Na een kleinen tocht in 1896 maakte hij een grooten in het vorige jaar; beide reizen strekten zich uit over een gedeelte van West-Spitsbergen; maar de reiziger was ook door eigen aanschouwing met het voorkomen van de kuststreek in een groot deel van den Archipel bekend geworden.
De Franschman Rabot had in 1892 een kleine reis gemaakt door het Sassendal, en Gustav Nordenskiöld doorkruiste de landtong tusschen twee westelijke baaien, van Hornsond naar de Bell-sond in 1890. Hij trok daarbij een gletcher over, en men nam aan dat geheel Spitsbergen in het binnenland met ijs bedekt was, evenals Groenland en de voornaamste eilanden van een Frans Jozef archipel. De tochten van Sir W. M. Conway hebben de onjuistheid van deze opvatting aangetoond. Althans