halfrond nabij de pool een meer of minder groot vasteland bestaat, dat rondom door den Oceaan omringd is. In de arktische gewesten heerschen continentale, in de antarktische gewesten oceanische toestanden aan de aardoppervlakte.
Voor het zuidelijk halfrond is merkwaardig de geringe luchtdrukking in alle jaargetijden ten zuiden van 45° Z. Br., benevens de krachtige westelijke en noordwestelijke winden en de aanzienlijke regen- en sneeuwval rondom de zuidpoolgewesten. De gemiddelde luchtdrukking schijnt minder dan 736,6 m.M. te bedragen en is derhalve aanzienlijk geringer dan op gelijke breedte in het noordelijk halfrond.
De vraag omtrent de luchtdrukking in de zuidpoolgewesten is nog niet zeker beantwoord. Hoewel enkele meteorologen meenen, dat het gebied van lage luchtdrukking zich naar de zuidpool zal voortzetten, beweren anderen, en misschien met meer grond, dat in het zuidpoolgebied een uitgestrekte anticyklone moet gelegerd zijn, waaruit de winden ontstaan, die naar het gebied van lage drukking waaien. Ross had waargenomen, dat bij de nadering der zuidpool de barometer langzaam steeg, en de meeste zuidpoolreizigers stemmen daarin overeen, dat bij het naderen van het ijs de winden meer uit het zuiden waaien, wat pleit voor de bovenvermelde meening. Evenwel de waarnemingen dienen deze vermoedens nog te bevestigen; want onze kennis der atmospherische
toestanden van Antarktis is zeer gering.
Van groot belang zullen ook de onderzoekingen zijn omtrent het zeeijs in de antarktische gewesten gedurende den winter, bovenal wat betreft de ligging en de beweging der reusachtige, tafelvormige ijsbergen. Deze vlakke ijsbergen van 1200-1500 voet dikte, met hun geregelde lagen en met steile klippen, die tot 150—200 voet boven de zee uitsteken en 1100—1400 voet in het water zinken, vormen een eigenaardigheid van den antarktischen oceaan. Hun vorm en structuur schijnen er duidelijk op te wijzen, dat zij op een uitgestrekt vasteland gevormd zijn, en overeen laag kustland en zee zijn voortgeschoven. Kapitein Ross zeilde 300 mijlen langs een dergelijke ijsmuur van 150—200 voet hoogte; blijkbaar het front van een groot ijsveld dat in zee voortdrong.
Doch niet overal is het antarktische land met zulk een ijsmantel overdekt; in enkele gedeelten moet een groot deel des jaars een open zee voorkomen, waar gemakkelijk te landen en te overwinteren valt.
Dat er in Antarktis een uitgebreid vasteland bestaat, blijkt ook uit het steenpuin, dat de gletschers vervoerd hebben en op hooger breedte op den bodem der zee lieten zinken. Gruis, graniet, glimmerlei, kwartshoudende dioriet, korrelige kwartsieten, zandsteen en kalksteen, welke steensoorten door de Challenger werden gedregd, wijzen bepaaldelijk op