Danzig-Neufahrwasser. De Weichsel is aan haar mond tusschen 2 pieren (eene korte in het Westen, eene lange in het Oosten) ingesloten, die aan 't einde ±60 M. van elkaar liggen. Buiten den kop van de Westpier ligt eene zandbank, waardoor 't zeegat, — eene gebaggerde geul van 7.5 M. diepte. Westen- en Zuidenwinden houden den Weichselmond vrij van ijs. Maar zelfs wanneer N.N.W.-, N.-, N.O.tot Z.O.-winden met daaraan gepaard gaande hevige vorst den ingang afsluiten, kunnen krachtige stoomschepen gewoonlijk binnen komen, zoo noodig door een' ijsbreker geholpen.
Van de plaats, waar te Neufahrwasser het havenkanaal in den Weichsel uitmondt tot de Mottlaumonding is de diepte 7.9 M.
Vroeger overstroomden de Beneden-Weichsel-oevers herhaaldelijk; het gevaar daarvoor is echter bestreden door het graven van een nieuwen, rechtlijnigen mond1). Den 3ien Maart 1895 is de laatste dam doorgestoken. Dit nieuwe gedeelte is 7.1 K.M. lang en de breedte er van neemt toe van 250 tot 400 M. Werk heeft 6 jaar geduurd en heeft door 'tgelijktijdig graven van 't Noord-Oostzee-kanaal weinig de aandacht getrokken, 't Kostte 20 mill. Mark.
Danzig (125605 inwoners) zelf ligt 9 K.M. van den Weichselmond. De haven bestaat uit: de reede, 't havenkanaal en de haven van Neufahrwasser, de watervlakte vandaar langs den Weichsel, en in de stad zelve. Sedert 1888 is aan de haven 8 mill. Mark ten koste gelegd, aan die van Stettin 29 3).
Kanalen voeren: a. naar 't Frische Haff door den dooden Weichselarm tusschen den Mottlaumond en GrootPlehnendorf, door den Weichsel van daar tot Rothebude
1) Lindeman t. a. p. bl. 5. 2) Hettners Geogr. Zeitschrift, I. 65.
3) Vgl. Economist, Maart 1898 en: Die Seeinteressen des Deutschen Reichs. Ber-
lin 1898, bl. IV. 9.