(elk met eene badplaats: Heringsdorf en Misdroy) in 't Zuiden begrensd. Van de drie toegangen tot 't daarachter gelegen Stettiner Haff was de Oostelijkste, de Dievenow, vroeger de aanzienlijkste. Daarin lag op den Zuidpunt van Wollin de beroemde stad Julin, die in de iide eeuw onderging. Aan den Westmond, de Peene, naar de rivier van dien naam, ligt de haven Wolgast.

De kust van Voor-Pommeren zet zich achter om Rügen voort met de havens Greifswald en Stralsund. Tusschen deze stad en Warnemünde vormt de zee een schiereiland, waarachter de Saaier Bodden. 't Daarop gelegen kleine stadje Wüstrow met de twee nabijgelegen dorpjes Dahndorf en Dierhagen heeft zich een naam verworven in de geschiedenis van de Duitsche zeilvaart. Toen deze bloeide tusschen ongeveer 1850 en 1870 woonden hier de kapiteins, die vaak tevens eigenaars waren van honderden in Rostock „beheimateter" zeeschepen. Er is nu nog maar een klein aantal van over, dat gedeeltelijk als vrachtvaarders in verre zeeën karige winsten behaalt 1).

Hier hebben we de Westgrens van ons gebied bereikt.

De kustbevolking is zuiver Duitsch2). Kwamen de zeelieden voornamelijk van de geest- en veenstreken, ook de klei leverde ze. En wel de jongere zoons van de boereneigenaars, omdat de hoeven, krachtens het boerenerfrecht, onverdeeld overgingen op den oudsten zoon. Toen de zeilvaart nu nog bloeide, werden die jongere de kapiteins van de schepen, waarin hunne vermogende bloedverwanten dan deel hadden. Dit gebeurde voor ons gebied in Mecklenburg. Maar de trek naar zee neemt onder de kustbevolking af. Werden er in 1890 nog 2388 scheepsjongens op de Duitsche vloot aangenomen, die nooit gevaren

1, 2) Lindeman, t. a. p.