Van Hangö Udd tot Kroserort, waar de bocht van Wiborg begint, loopt de kust op eene enkele uitzondering na in de richting Oost ten Noorden en vertoont nog steeds hetzelfde karakter: bergachtig en omgeven door scheren, die bestaan uit groote en kleine eilanden, zichtbare en blinde klippen, die zich vaak ver in zee uitstrekken. In 't land snijden diepe, smalle bochten of fjorden, als van Ekenas, Borgê,, Perno en Lovisa.
Gaan we de kust wat meer in bijzonderheden na, dan komen we 't eerst aan Hangö, op 't Noordelijkste van twee schiereilanden, die ver in zee reiken, met pijnboomen begroeid. Niettegenstaande de vele rotsen behoort de geheele kuststreek om deze stad tot de vruchtbaarste, meest bebouwde en dichtstbevolkte van 't land. De haven van deze kleine stad, die in bloei toeneemt, is klein, maar diep en veilig en heeft bovendien eene uitstekende reede binnen den krans van klippen. De Finsche spoorweg heeft hier een eindstation. In den winter gaat hier langs dan ook 't verkeer van Finland over zee, omdat de haven zelden bevriest en de verbinding met Stockholm met behulp van ijsbrekers steeds blijft bestaan. Ook als badplaats krijgt 't stadje meer en meer beteekenis.
Aan de Ekenas fjord, die Noordoostwaarts 'tland indringt, zien we Lappvik en Ekenas. In 't eerste wordt hout geladen. 't Lief gelegen Ekenas is gebouwd op een landtong tusschen twee diep indringende fjorden. In 't midden van een dezer bochten, de Pojo Wiek, staat wel 20—34 M. water, maar vlak voor de stad is de diepte door aanslibbing uiterst gering, waarom hier thans wordt gebaggerd1).
Voorbij de Barösund Föhrde komen we aan de landtong Porkala Udd, vanwaar ook door de scherenjheen
1) Segel-Handbuch. IV. 216, 217 en Nachtrag fiir das S.-H. Berlin, 1897, bl. 18.