't Westelijke, nauwere deel er van is goed te bevaren door de vuurtorens en bakens en in de Oostelijke verwijding liggen eilanden, die nauwkeurige plaatsbepaling vergemakkelijken. Een van de grootste dier eilanden is Hochland, dat men aan den Noord- zoowel als aan den Zuidkant kan langs varen; de laatste weg is echter te verkiezen, omdat hij breeder is en 't vaarwater minder ondiepten vertoont 1). Wat de diepte betreft, kunnen we opmerken, dat ze tusschen den meridiaan van den vuurtoren van Dagerort en dien van Odensholm van 130 tot 80 M. bedraagt. Verder Oostwaarts tot dien van Surop van 110 tot 50. Vandaar tot 10 zeemijlen bewesten Hochland van 90 tot 70 M. Dan neemt ze af tot 35 en plaatselijk is in 't vaarwater zelfs 30 tot 16 M. gepeild2).

De heerschende wind is Z.W. en W. en deze veroorzaakt eene Ooststrooming, evenwijdig aan de kust. Is ze afgenomen, dan treedt eene Weststrooming op, die somwijlen verscheidene dagen aanhoudt, vooral in 't voorjaar, als 't ijs op de rivieren smelt. Bij voortdurend kalm weer is er slechts eene zwakke Weststrooming waar te nemen.

't Eiland Utö is de meest vooruitgeschoven voorpost van de Finsche kust. Van hier tot Hangö-Udd liggen over 48 zeemijlen de scheren, die de voortzetting uitmaken van de Noordkust der Finsche Golf. Voor deze meest onbegroeide eilanden liggen bovendien tal van ondiepe plekken. Luchtspiegeling wordt hier vaak waargenomen, die scheren en klippen, welke buiten den horizon liggen, boven dezen verheft en ons als groote eilanden doet voorkomen, dikwijls in verscheidene verticaal boven elkaar gelegen beelden').

1) Vgl. Segel-Handbuch. IV. 303, vlg.

2) T. a. p. IV. 307.

3) T. a. p. IV. 201.