De eerste dezer vier stellingen is de belangrijkste; en geeft in verband met de derde den grondslag voor het vooruit voorspellen van het algemeen karakter des weers over langeren tijd. De overeenkomst der maandlijnen van December tot April (of Juli—Sept.) wijst in den regel op een gelijksoortige temperatuur-afwijking voor de maanden Januari—April (Augustus en September) als de zee in de voorafgaande maand December (of Juli) vertoont. Als derhalve voor December het -f- of — der temperatuurafwijking der zee is aangewezen, kan men met grond in de volgende vier maanden een gelijksoortige afwijking der lucht verwachten.
De heer Meinardus onderzocht nu het verband der meteorologische verschijnselen over langere jaren en vond, dat het temperatuur karakter in het begin vati den winter in Christiansund (op grond van 35-jarige waarnemingen), aa?i het eind van den winter en het begin der lente in Middel-Europa tot uitdrukking komt.
Van 1862—1897 was de verhouding der temperatuur van Februari— Maart te Berlijn voor 92% en van Maart—April voor 86% der gevalleti in overeenstemming met de temperatuur der voorafgaande maanden November—Januari en Christiansund.
In een algemeenen vorm kan dit resultaat aldus worden uitgesproken:
Op een hooge (lage) temperatuur des Golfstrooms aan de kust van Noorwegen in den voorwinter (Nov.—Jan.) volgt gewoonlijk een hooge (lage) temperatuur in Midden-Europa in den nawinter (Februari—Maart) en het begin der lente (Maart—April).
Zeitschrift für Gewassorkunde, herausgegeben von Dr. Gravelius. (Verlag von S. Hirzel, Leipzig. Jahrl. 6 Hefte 16 Mark.). Sinds de onderzoekingen der Challenger (1872—'76) een krachtigen stoot hebben gegeven aan de studie op hydrologisch gebied, heeft hier de wetenschap zulk een voortgang gemaakt, dat verdeeling van de krachten der beoefenaars noodzakelijk werd. Nu heeft de oude stam zich in drie takken gesplitst. Waar de arbeid van Murray, Thomson, Thoulet en Krtlmmel den grondslag legde der oceanologie, ontstond daarnaast de wetenschap der limnologie, die zich in het bijzonder met het onderzoek der meren bezig houdt. Forel, wiens studiën over het meer van Genève bekend zijn; Delebecque, die de Fransche meren bestudeerde; de Agostini die ze van Italië onderzocht; Halbfass en Ule, die het in Duitschland deden; zooals Richter en Penck in Oostenrijk — zij allen vormen eene breede schare van physische geographen, die de limnologie eene groote schrede vooruit brachten ').
I) Wie schenkt ons eene limnologische monographie van een onzer talrijke meren,