stofdeeltjes de condensatie spoediger intreedt, dan anders onder dezelfde omstandigheden in lucht met weinig stofdeeltjes geschiedt. De vaste deeltjes in de atmospheer vormen als het ware de solide kernen, waarom zich de deeltjes van den waterdamp vereenigen tot zichtbare druppels. De kennis van dezen invloed moest bij studiën over de vorming van nevel, mist en regen van veel belang zijn, en men leidde er uit af, dat het atmospherisch stof een belangrijken klimatologischen invloed moet bezitten.
Dit onderwerp werd daardoor zoowel in klimatologisch als in natuurkundig opzicht onderzocht, en belangrijke studiën zagen hierover het licht. In den laatsten tijd verscheen hierover nog een werk van G. Meiander, „Sur la condensation de la vapeur d'eau dans l'atmosphère" (Helsingfors 1897. 141 bl. 40.).
Na een overzicht van het tegenwoordig standpunt der wetenschap geeft Meiander de resultaten van zijn eigen onderzoekingen op dit gebied, die in de eerste plaats betrekking hebben op de meting van het stofgehalte der lucht met behulp van den stofsteller van Aitken, op verschillende plaatsen der aarde en onder verschillende omstandigheden verricht, nl. op de Groote en Kleine Salève in Savoye, in de oase Biskra aan de noordgrens der Sahara, in wouden van Finland en nabij den Oceaan, op het eiland Grip (bij Chriansund).
De algemeene resultaten van dit onderzoek zullen wij hier enkel behandelen.
Alle waarnemingen, uitgezonderd die te Grip, wijzen er op, dat het aantal stofpartikels in de lucht toeneemt met de droogte der lucht. Het grootste stofgehalte werd in den regel des namiddags waargenomen, d. i. op dien tijd van den dag, dat volgens den zelfregistreerenden psychrometer de vochtigheid der lucht het geringst was. Dat dit verschijnsel op het eilandje Grip niet uitkwam, is een gevolg van de ligging midden in de zee, waar het vochtigheidsgehalte der lucht weinig afwisselelt.
Ook de invloed der directe zonnestralen op het stofgehalte schijnt te bestaan. Meiander heeft dikwijls waargenomen, dat de krachtige zonneschijn een aanmerkelijke vermeerderi?ig van het stofgehalte veroorzaakt-, zoodra echter onverwacht condensatie intrad, werden de stofpartikels minder talrijk.
Aan de oevers van groote watervlakten is het stofgehalte het grootst, wanneer landwinden waaien, het geringst als de wind over zee waait, wat er op wijst, dat het stof door het land in de lucht gevoerd wordt, terwijl steeds bleek, dat het meeste stof bij droogte gevormd wordt. Het aantal stofdeeltjes in den wind neemt toe, als de wind uit een centrum van zeer hooge drukking waait. Bovenal als de wind over een bergketen