eilanden voortdurend een drift van water naar het N.W. bestaat, en dat dientengevolge de Antillenstrooming een inderdaad een groot bedrag voor het warme water van den Florida-stroom levert, en verder dus ook voor den Golfstroom. De snelheid van die beweging ten noorden der groote West-Indische eilanden is geringer dan die ten zuiden er van; voor eerstgenoemde wordt 20—30 zeemijlen, voor de laatste 40—50 zeemijlen per dag opgegeven. In het volle van onzen zomer schijnt overal de beweging sneller te zijn dan op andere tijden; speciaal voor October is weinig stroom aangewezen.
In de Golf van Mexico zijn nauwelijks constante stroomingen aan te wijzen, iets wat overeenkomt met de vroegere beschouwingen. Van de lente tot in den herfst heeft het water in de westelijke helft der Golf een streven om naar het westen en noorden te stroomen; het water in de oostelijke helft daarentegen heeft een richting naar het zuiden en oosten. Dicht onder de kust van Louisiana en Texas is daarentegen een stroom naar het zuidwesten duidelijk merkbaar, die het Mississippi-water wegvoert. Doch zekerheid heeft men bij deze stroomingen niet; in den winter hebben zij bij hevige winden niet zelden een tegengestelde richting.
Omtrent den Floridastrootn en Golfstroom (wij gebruiken steeds den eersten naam voor het zuidelijk gedeelte van den stroom, dien men vroeger, en thans nog op vele kaarten, geheel als „Golfstroom" aanduidde) zijn gedeeltelijk nieuwe resultaten verkregen, gedeeltelijk zijn oudere, niet zekere meeningen bevestigd.
a. Het is onmogelijk, dat de koude Labradorstroom de oorzaak van den „Cold Wall aan de oostkust van Noord-Amerika kan zijn, daar op de Bank van Newfoundland bijna geen bestendige stroom valt op te merken. Men kan dit ondiepe gebied eerder beschouwen als geheel zonder stroom te zijn, en eveneens is het met de overige wateren onder de kust van Nieuw-Schotland en Nieuw-Engeland gelegen, het geval, tot Kaap Hatteras. Er heerschen tusschen de kust en den linker flank van den Floridastrootn op ± 400 N. Br. getijstroomingen, terwijl ook dikwerf onder de onmiddellijken invloed van den wind (in den winter bij N.W. tot N. O. winden) het water tijdelijk een drift vormt naar het zuidwesten. Een werkelijke kuststrooming valt eerst ten zuiden van Kaap Hatteras te verwachten, en daar bestaat zij uit het terugkeerende water van den Floridastroom.
Belangrijke schommelingen in de as des Golfstrooms en van den buitenkant (noordelijken) zijn niet opgemerkt.
Aan den rechter of zuidelijken kant van den Golfstroom (Floridastroom) zijn tegenstroomen naar het zuiden menigvuldig; zij loopen tot de Ber-