1897 twaalf nieuw bewerkte kaarten gepubliceerd, bewerkt op grond van langdurige waarnemingen over vele jaren, zooals die in de „Resultate meteorologischer Beobachtungen von deutschen und hollandischen Schiffen ftlr Eingradfelder des Nordatlantischen Oceans" door de Deutsche Seewarte zijn uitgegeven. Het aanvankelijk plan, de kaarten ook uit te breiden tot nabij de kust van Europa, werd opgegeven, wijl bij Kaap Lizard op den Oceaan zelfs in de maanden Juni, Juli en Augustus, als de Banken van New-Foundland de meeste misten hebben, de misten van de oostzijde van den Atlantischen Oceaan nog geen io°/0 bedroegen (d. i. geen 10 % der waarnemingen wezen mist aan).
Uit dit onderzoek blijkt derhalve, dat op de westelijke helft der route van Europa naar New York veel misten, op de oostelijke helft weinig misten voorkomen.
Gaat men de kaarten voor de banken van New-Foundland vergelijken, dan valt hieruit af te leiden, dat de tijd van veel misten aanvangt in April en voortduurt tot het eind van Augustus. Tn September verminderen de misten er plotseling sterk. De maand met den minsten mist is Februari.
Verder blijkt, dat er twee gedeelten gevonden worden, waar de misten een maximum aanwijzen, nl. in de wateren nabij de Amerikaansche oostkust, vooral ten zuiden van Nieuw-Schotland, en in de tweede plaats ten oosten van de Nieuw-Foundland bank. Daar, waar de dieptelijn van 200 meter van N.N.O. naar Z.Z.W. loopt, om onder 430 N.Br. en 50° W. L. scherp naar het westen om te buigen, ligt het centrum der beruchte New-Foundlandsche misten.
Bovenal de kaart van Augustus toont aan, dat de zone van de grootste mistveelvuldigheid betrekkelijk smal is, zich van noord naar zuid uitstrekt, en juist daar ligt, waar het koude water van den Labradorstroom langs den rand van den bank naar het zuiden stroomt, en dus in nadere aanraking komt met het water van den warmen Golfstroom, dat meer de diepste gedeelten volgt. Daardoor breidt zich de zone der zeer veelvuldige nevels ook uit tot naar 420 N. Br. onder 50° W. L., ten Z. der bank.
Op de Bank van New-Foundland zelve, vooral aan den westelijken rand, zijn de misten reeds minder talrijk. Dit wordt hieruit verklaard, dat daar het water betrekkelijk warmer is dan aan den oostrand, en er dus de sterke en plotselinge temperatuurschommelingen niet voorkomen, die aan den oostrand door de aanraking van den kouden Labradorstroom en den warmen Golfstroom worden te voorschijn geroepen.
Eigenaardig blijft het altijd, dat, wanneer mist verwacht worden kan, de grootste waarschijnlijkheid daarvoor bestaat op 47—50° W. L., zooals dat ook uit de kaarten met weinig mist, bovenal Januari, October