door vergelijking met Tosari, het bekende gezondheidsetablissement op den Tengger, en met de „hill-stations" tegen de zuidhelling van den Himalaya. Eenige resultaten van het vergelijkend onderzoek mogen we niet onvermeld laten: de middeltemperatuur, bepaald in een boorgat van 1V2M. is 15.3°, en in Juli en Augustus komt er gedurig ijs op het water voor; de uitersten worden gesteld op 8° en 21°, en de temperaturen wisselen er vaak snel af, zoodat keel- en luchtpijp-aandoeningen benevens rheumatismus er stellig veel zullen voorkomen, ook doordat de relatieve vochtigheid er hoog is (in Jan. 90%, te Tosari 80%); in den oostmoeson moet het er hinderlijk droog zijn als op den Semeroe; het is te vreezen, dat de Jang den regel der tropen zal bevestigen, dat buikziekten er met de hoogte toenemen en malaria soms ook; vooral in den westmoeson zal de Jang voor buiklijders stellig ongeschikt blijken; voor malaria zal het klimaat er wel goed zijn, maar men zal vaak de ziekenkamers moeten verwarmen en deuren en vensters sluiten, zoodat de genezende luchtstroom wordt afgesloten, terwijl in den omtrek de voor malaria zoo noodige overgangsstations ontbreken (Tosari gebruikt voor afwisseling van klimaat Pasoeroean, misschien het meest malariavrije punt van alle Javaansche kustplaatsen); het bezwaar der te vele en te grillige klimaatsveranderingen geldt ook voor leverziekten.
Als regel meent Schr. voor Insulinde te mogen stellen, dat men er de sanatoria moet stichten op berghellingen en niet op plateaux. Voor Midden-Java vestigt hij de aandacht op den Sendoro en den Soembing, voor Oost-Java op den Raoen en den Lemongan. In Oost-Java zijn, volgens den heer K., klimaten, waar buiklijders snel, wellicht sneller dan in Europa, kunnen genezen. Voor de militairen zou dit eene uitkomst zijn.
Eene studie over Das Höhenklima und die Etiologie der Malaria (Berlijn) wordt in het rapport voorloopig aangekondigd.
R. Schuiling.
Dr. O. Warburg. Monographie der Myristicaeeen. (Nova Acta. Abh. der Kaiserl. Leop.-Carol. Deutschen Akademie der Naturforseher. Bd. LXVIII. Halle 1897).
Zooals uit den titel al op te maken is heeft Dr. Warburg in zijn Monographie der Myristicaceae een werk geleverd, dat in het algemeen alleen den eigenlijken botanicus belang zal inboezemen. Maar daar in een zoo uitvoerig en zorgvuldig bewerkt boek ook een hoofdstuk over de geographische verspreiding der nootmuskaatachtige planten niet ontbreekt en deze in onze Oost-Indische koloniën in grooten getale voorkomen , acht ik het niet ongewenscht hier in het kort mee te deelen , tot welke resultaten de schrijver in dit hoofdstuk van zijn werk komt.