heid, daar eene beschrijving van dat werk nog nergens anders vóór dezen tijd is gegeven, èn wegens de duidelijke en volledige wijze waarop dit geschiedde. De Heer Müller heeft dat werk, dat door den Ingenieur van Elzelingen geleid is, waarschijnlijk zelf bijgewoond en het is hem gelukt ook zijne lezers met den moeilijken arbeid als het ware te doen medeleven. Behalve de technische teekeningen werken 4 naar photographien genomen reproductiën daartoe mede. (Op bl. 238 leest men dat de kade op den rijzen dam werd gemaakt, toen deze laatste een hoogte van 2 k 2,5 boven Hoog Water had verkregen — dit zal wel moeten zijn boven Laag Water).

Hoewel dergelijke doorbraken van zeedijken in onzen tijd tot de hooge zeldzaamheden behooren en alleen nog maar voorkomen bij versche dijken of bij een verborgen dijksgebrek, zooals hier het geval was, zoo blijven zij toch nog altijd mogelijk en het verdient daarom aanbeveling om dit schoone en leerzame hoofdstuk over te nemen in handboeken voor ingenieurs of voor hen die daartoe worden opgeleid.

In „die Entwickelung des Deichgenossenschaftswesens" zijn eenige fouten die aantoonen, dat ook deze schrijver bij de behandeling van dit trouwens vrij lastige onderdeel van ons oude staatsrecht wel eens gestruikeld is.

Zoo begint de beschrijving (bl. 252) met de mededeeling dat in den beginne het Dijksbestuur aan de „Grundherrschaft" (Ambachtsheerlijkheid) „unterstellt" was. Dit is minder gelukkig gezegd. De Ambachtsheerlijkheid zorgde zoowel voor het Dijksbestuur als voor het Burgerlijk bestuur door de aanstelling van Schout en Schepenen, later door die van afzondelijke Dijkgraven en Gezworenen — niet alleen „in den ersten Anfangen des Deichwesens", maar zoolang er Ambachtsheerlijkheden bestonden.

De schrijver schijnt te meenen (bl. 253) dat door de gemeenmaking der dijken (vervanging van het stelsel van verhoefslaging door geldelijke bijdragen van dijkplichtigen en onderhoud uit ééne hand), zooals die in Zeeland in het algemeen en voor de voornaamste werken in de 16Je eeuw tot stand kwam, ontstaan zijn „die Waterschappen welche zunachst aber nur die gemeinsame Auftreibung der Mittel für auszergewöhnliche Vorkommnisze bei der Unterhaltung der Deiche zum Zwecke hatten." Maar dit is eene verwarring. Zulk eene bijzondere soort van waterschappen heeft nooit bestaan en het ontstaan van waterschappen in het algemeen heeft men de gemeenmaking der dijken niets te maken. „Waterschappen" is men in lateren tijd in Zeeland gaan noemen de vereeniging van polders in elke Heerlijkheid, gewoonlijk onder één bestuur staande