bodem op elkaar tot verklaring van het eeuwenlange ontwikkelingsproces van beide is dus — dit blijkt vooral uit het derde hoofdstuk — niet verwaarloosd.

Zooals men ziet, heeft men dus hier niet met een eigenlijk geographisch, maar meer met een beschrijvend technisch werk te doen. Hoe ruim men de geographie ook opvatte, op de meeste bladzijden worden hare grenzen overschreden. Toch wordt ook veel behandeld wat tot haar gebied behoort.

En bovendien, voor dit eigenaardige gewest kan en moet de geographie hier en daar wat verder gaan dan elders. Immers wat hangt in Zeeland niet met „das Wasserwesen" samen? Terwijl de verschijnselen van aanwinst en verlies van gronden zelve zeker tot de aardrijkskunde behooren, is ook de daarmede samenhangende strijd tegen het buitenwater zeker van grooten invloed èn op de gedaante van den bodem èn op de eigenschappen der bevolking geweest. Buiten datgene wat tot de zuivere techniek behoort, is dus dit merkwaardig boek zeker van groot belang ook voor den geograaf.

Het is daarom dat ik der Redactie van dit Tijdschrift verzocht tot de bespreking daarvan eenige buitengewone ruimte af te staan.

Als ik nu hierna eenige opmerkingen doe volgen, dan zal het uit het gezegde wel duidelijk zijn, dat men daarin slechts heeft te zien een bewijs van waardeering van den schrijver en van hooge belangstelling in zijn werk. De opmerkingen waarom de schrijver zelf in zijne voorrede vraagt kunnen misschien dienen „um nach Jahren vielleicht einer Neugestaltung der Werkes oder einem Nachtrage zu demselben die Wege zu ebnen".

Een eerste opmerking geldt de indeeling of liever de volgorde van behandeling der stof. Het wil mij nl. voorkomen dat het natuurlijk zeer belangrijke hoofdstuk „Weitere Gestaltung der einzelnen Landestheile bis zur Gegenwart" (bl. 32—64) voor minder ingewijden moeilijk of weinig te begrijpen is. Immers die geschiedenis van de meeste eilanden, enz. is een aaneenschakeling van aanwinsten door bedijking en verliezen, niet alleen door overstroomingen, maar vooral door vallen en afschuivingen in verband met het leggen van inlaagdijken, onderzeesche oeververdediging , enz. Maar van al deze dingen is daarvóór nog niet gesproken en vooral alles wat met vallen en de verdediging daartegen samenhangt moet, dunkt mij, voor iemand die door dit werk er voor het eerst meer dan oppervlakkig kennis mede maakt, vrij wel onverstaanbaar zijn. Daarom had ra.i. eene algemeene beschrijving dier verschijnselen, zonder nadere