den linkeroever een dt 200 M. hooge steile rots, de Pohon Batoe, waarop eertijds het beruchte hoofd Toendan zijn rooversnest had ingericht en allen die de rivier bevoeren, plunderde. De rivier zelve is op deze hoogte versperd door reusachtige rotsblokken, waarlangs het water zich met groote snelheid een weg baant, zoodat er veel stuurmanskunst vereischt wordt om daar een bidar doorheen te brengen.

Kampong Téwah is een vrij welvarende plaats en telt 15 huizen, in één waarvan ik overnachtte. Den volgenden morgen de reis hervattende, bereikte ik Tg. Koeroen om 1 uur n. m.; steeds doorvarende kan men dit traject echter in 3 uren en in omgekeerde richting in 12 uren afleggen. Moeilijkheden biedt het niet aan, alleen staat er een sterke stroom in de kloof, die men doorgaat even voordat de Kahajan bij Koeroen van haar bovenloop in den middenloop overgaat. De rivier, die bij kampong Téwah ongeveer 100 M. breed is, vernauwt zich in die kloof tot de halve breedte. Waar de oevers lager waren, zag ik nu en dan vrij sterke kudden wilde karbouwen rondloopen.

Te Tg. Koeroen hield ik mij 5 dagen op, om van daaruit eenige verkenningen te doen. De plaats wordt bewoond door een 300-tal zielen en geeft den indruk van zeer welvarend te zijn; het is de stapelplaats van de voor de boven-Kahajan bestemde en de vandaar afkomstige handelsartikelen, want hooger op wordt de rivier niet met handelsprauwen bevaren. Ik betaalde hier voor 1 pikol rijst / 8,00, voor 1 katti tabak / 0,60, voor 1 gantang zout ƒ0,50 en voor 1 katti gedroogde visch ƒ0,30.

Ik had het genoegen hier te logeeren bij den zendelingleeraar, den heer Michel, van wien ik boven reeds gewag maakte. Hoewel de Christen-zendelingen — ook te Tg.