geven van het Kahajan stroomgebied en van de bevolking, die dat gebied bewoont, rest mij thans nog eene beschrijving te geven van de reis van Tg. Anoi naar Bandjermasin, welke ik den 6den Juli aanving. Ik ondernam die reis een 14-tal dagen vóórdat de controleur De Heer met zijne werkzaamheden te Tg. Anoi gereed was, omdat ik mijn taak toen als geeindigd kon beschouwen en ik met Z.W.E.Gestr. reizende, minder gelegenheid zou hebben om mij langs de Kahajan, daar op te houden, waar mij dit gewenscht voorkwam. Andere bezigheden toch, riepen den controleur naar zijn standplaats Koewala Kapoewas terug en dus wenschte hij, eenmaal op reis gegaan zijnde, deze zoo vlug mogelijk af te leggen.

Om 5$ uur v. m. van Tg. Anoi vertrokken, bereikte ik dienzelfden dag om uur n. m. kampong Téwah. Bij gunstigen waterstand, zooals ik dien trof, is dit traject in 9V4 uren af te leggen; ik deed er zooveel langer over, doordien ik mij onderweg op verschillende plaatsen ophield om daar informaties in te winnen. Stroomopwaarts duurt de reis 2\ a 3 dagen. De rivier is over dat gedeelte, zelfs voor groote roeivaartuigen — ik reisde in een bidar — vrij goed bevaarbaar; bij hoogen waterstand leverde het passeeren van de stroomversnellingen bij de grind- en steenbanken, stroomafwaarts gaande, zelfs niet de minste moeilijkheden op.

De rivieroevers zijn vrij hoog en meestal dicht begroeid; een uitzondering op dit laatste maken de plaatsen waar de bevolking zich heeft nedergezet. Bij die nederzettingen vindt men boven Batoe Njewoeh, bëtangs; te Batoe Njewoeh treft men één betang en enkele kamponghuizen aan, terwijl men beneden B. Njewoeh de bevolking meerendeels met 2 a 3 familiën bij elkander in huizen ziet wonen. Even benedenstrooms van B. Njewoeh verrijst op