laatste de controleur De Heer de zorgen op zich genomen had.
Mijn verblijf te Tg. Anoi heeft geduurd van 16 Mei tot 6 Juli d. a. v. Terwijl de beide controleurs in dien tijd hunne zaken afdeden, maakte ik eenige reizen in den omtrek en profiteerde ik verder van de aanwezigheid ter plaatse van een groot aantal Dajaks (die hier uit de verschillende gedeelten van Centraal-Borneo waren bijeengekomen ten einde hunne grieven bloot te leggen) om gegevens omtrent verschillende zaken, die mij belang inboezemden, te verzamelen.
Aanvankelijk ging dit niet gemakkelijk omdat men eerst op een eenigszins vertrouwelijken voet met die lieden moet gekomen zijn, om hen goed aan het praten te krijgen, doch allengs slaagde ik daarin, voornamelijk met behulp van mijn medicijnenvoorraad. De Dajaks zijn nl. verzot op medicijnen en nadat ik daarmede bij eenige patienten in hun oog wonderen verricht had, werd ik tijdens het ziekenrapport, dat ik dagelijks om 10 uur s morgens hield, letterlijk om medicijnen bestormd. Die uitdeeling deed mij de dankbaarheid der patienten verwerven en daaraan schrijf ik voor een deel de bereidwilligheid toe, waarmede men mij dag aan dag, soms uren achtereen,
te woord stond.
Behalve de controleur De Heer, wisten ook de zendeling-leeraar, de heer Michel uit Koewala Koeroen, die ons te Tg. Anoi bezocht en wiens gast ik later te Koewala Koeroen mocht zijn — iemand die daar reeds ruim 20 jaren verblijf houdt — en voorts Raden Johannis, het districts hoofd van het Kapoewas Moeroeng stroomgebied, mij vele inlichtingen omtrent belangrijke zaken te geven.
Men mag aannemen, dat de Dajaksche bevolking van