Aangezien de boeng dezer IJajaks te klein was, dan dat de controleur Barth er iets aan zou hebben, zond ik haar niet door, maar benutte haar om aan den Djaksa der afdeeling Dajaklanden, die zooals ik vernam te Toembang Mahoerooi — de eerst bewoonde plaats een paar uur verder stroomafwaarts — gestationneerd was om ons in te halen, kennis te geven van mijn komst en onder uiteenzetting van de omstandigheden, hem te verzoeken, onverwijld de te Mahoerooi beschikbare boengs in gereedheid te doen brengen en te bemannen, ten einde ze den controleur Barth tegemoet te zenden. De Dajaksche boeng toch, zou Mahoerooi sneller kunnen bereiken, dan wij dit konden doen met ons zwaarder en defect vaartuig, terwijl de Dajaks uit Mahoerooi, door hunne betere bekendheid met het vaarwater, minder voorzorgsmaatregelen hadden te nemen dan wij. — Spoedig verdwenen zij dan ook voor ons uit, uit onze oogen.
De Kahajan, waarin ik nu verder tot Toembang Anoi geen riams meer aantrof, doch slechts stroomversnellingen bij zand- en grindbanken, wordt, nadat men de S. Mentallat is gepasseerd, allengs breeder — bij Tg. Anoi 65 M. — terwijl de oevers minder steil en lager worden.
Nabij de monding der S. Tébënoi, de eerst volgende linkerzijrivier, kwam ons tegen 2 uur n. m. een bidar, versierd met de Nederlandsche vlag, tegemoet en al spoedig bleek de djaksa van de afdeeling Dajaklanden daarin te zitten. Zoodra hij het bericht van mijn komst had gekregen, was hij, na uitvoering gegeven te hebben aan mijn verzoek om alle te Mahoerooi beschikbare boengs reisvaardig te doen maken, in zijn bidar gestapt om mij daarmede tegemoet te gaan en gaarne voldeed ik nu aan zijn verzoek om met Raden Dëmang in zijn vaartuig over te stappen en zoodoende mijn zitplaats in de bijna voortdu-