Water werd daarin, om zoo te zeggen, niet aangetroffen; de rivierbedding, welke bezaaid was met groote en kleine steenen, lag nagenoeg droog en werd op tal van plaatsen veisperd door dwars daaroverheen gevallen boomstammen. Over die steenen en stammen moesten wij dus den volgenden dag onzen weg vervolgen en, wat erger was, daaroverheen zouden ook de vaartuigen moeten worden gesleept.
Toch bereikten alle vaartuigen in den loop van den dag de bronnen van de Bëdjawai, daar waar het voetpad begint, dat over de waterscheiding naar de Mahiko voert. De controleur en ik, die daar reeds 's middags om i uur waren aangekomen, overschreden dienzelfden dag nog de waterscheiding met een deel van ons gevolg, terwijl aan den korporaal der pradjoerits was opgedragen met de rest van het gevolg en de prauwen aan de bronnen der Bëdjawai te overnachten en den volgenden morgen vroeg te beginnen met het overbrengen van de vaartuigen over het gebergte.
Terwijl de bronnen der Bëdjawai op eene hoogte van ongeveer 200 M. liggen, is het hoogste punt van de waterscheiding, waarover het voetpad loopt, op ongeveer 300 M. hoogte gelegen en treft men de bronnen der Mahiko aan gene zijde op eene hoogte van 270 M. aan. In één uur tijds hadden wij dat traject afgelegd; het pad, dat door boschterrein was gekapt en dat door het daarlangs slepen van prauwen, allengs komvormig was uitgehold, bood geen bijzondere moeilijkheden aan, alleen waren de hellingen hier en daar vrij steil.
Nabij de bronnen van de Mahiko, op dat punt toen een nagenoeg droge rivierbedding van 4 tot 5 M. breedte, zochten wij eene geschikte bivakplaats, alwaar overnacht werd en waar wij ook den i2den en i^den Mei moes-