Nog minder wordt als zoodanig de Mentatai gebruikt, omdat deze rivier slechts onder zeer gunstige omstandigheden en dan nog maar voor een klein gedeelte bevaarbaar is. Ook Schwaner meed haar op zijn reis in 1847 om van het stroomgebied van de Katingan in dat van de Mëlawi te komen. Na de Sënamang, linkerzijrivier van de Katingan tot aan hare bronnen opgevaren te zijn, en het scheidingsgebergte te zijn overgestoken kwam hij aan de bronnen van de Mentatai, welke rivier hij nu om hare moeilijke bevaarbaarheid niet volgde, maar die hij in oostelijke richting overstak om het stroomgebied van de beter bevaarbare Sërawai op te zoeken.

Hij kwam toen uit op het pad langs de Djëloendoeng, linkerzijrivier van de Sërawai en volgde dit pad tot daar waar die rivier bevaarbaar wordt.

Als het waar is, dat de Djëloendoeng, daar waar zij in de Sërawai uitmondt, breeder is dan de hoofdrivier, dan is het oneigenaardig haar zijrivier te noemen; intusschen schijnen noch Djëloendoem noch Sërawai, verder dan enkele kilometers boven Nangah Djëloendoeng (Nh = Nangah beteekent evenals Toembang: monding van eene rivier) bevaarbaar. Voor het lagere gedeelte, wordt de Sërawai door Schwaner beschreven als een voor kleine prauwen vrij bruikbare waterweg, niettegenstaande daarin talrijke rolsteenbanken en kleine watervallen voorkomen. De marsch langs het onbevaarbare gedeelte van de Djëloendoeng en verder naar de bronnen van de Sënamang eischt 2 dagen tijd, van het medenemen der vaartuigen kan dus geen sprake zijn.

Dit laatste kan evenmin geschieden wanneer men de reis uit de Mëlawi naar de Katingan maakt langs de Lëkawai, en toch is dit de meest gebruikelijke weg. Men volgt die rivier dan tot aan het punt, waar de rechter-