aanmerkelijk hooger, een gevolg van de uitloopers van den B. Alat, die de rivier hier op enkele punten zeer dicht naderen en hare oevers daar een steil en rotsachtig aanzien geven. Hier beheerscht dan ook meestal de rechteroever den linker.
Tot Pager Lëbata is de rivier vrij gemakkelijk bevaarbaar, althans bij niet te lagen waterstand. De grind- en steenbanken komen dan weinig bloot en ook de steenen, welke zich boven de rivierbedding vertoonen, leggen aan het varen weinig moeilijkheden in den weg, wanneer de stuurman maar weet langs welke zijde hij ze passeeren moet. Ik zal die hindernissen niet met name noemen, daar men ze alle aangegeven vindt op de weg- en rivierkaart — achtereenvolgens de bladen n, o, p en q, behoorende bij blad XIX, Sintang, van de kaart op i : 200 000 en de bladen n en i, behoorende bij blad XXIII, boven-Mëlawi —. Zooals op beide laatstgenoemde bladen blijken kan, wordt het aantal dier hindernissen beduidend grooter tusschen Pager-Lëbata en Këmangai, zoodat er reeds heel wat stuurmanskunst noodig is om de vaartuigen daar behoorlijk langs te brengen. Bandoengs en daoeb-daoeb kunnen dit traject dan ook alleen onder zeer gunstige omstandigheden , d. i. bij hoog doch afnemend water afleggen, want anders is het niet mogelijk ze langs de smalle vaargeulen tusschen de steenbanken, waar uit den aard der zaak een sterke stroom staat, op te trekken. In den regel brengen die vaartuigen het dan ook niet verder dan Pager Lëbata en nemen zij daar de boschproducten in, die van Këmangai op vlotten worden aangebracht.
Zelfs bidars zijn hier, zooals de controleur Barth op
deze reis tot zijn nadeel ondervond, niet gemakkelijk
doorheen te brengen. Tegen den stroom, welke langs de
steenen bij de Riam Ipoeh, even vóór Këmangai, stond,
25