Toch zijn de daoeb-daoebs nog niet de grootste soort vaartuigen, welke men op de midden-Mëlawi gebruikt. Voornamelijk voor het afvoeren van de boschproducten gebruikt men nl. bandoengs, welke ongeveer 200 pikols kunnen laden, doch dan tot eene soort van vlot worden uitgebouwd, door het aanbrengen van boomstammen aan weerszijden van den kiel. Een paar lange riemen vóóren twee paar aan de achterzijde van het vaartuig, dienen hoofdzakelijk om het te besturen; stroomopwaarts wordt het in den regel door 6 man geboomd. Verder dan PagerLëbata kunnen de bandoengs de rivier gewoonlijk niet opvaren.

Stoomschepen vertoonen zich zelden op de Mëlawi boven Nangah Pinoh, trouwens alleen bij vrij hoog water zouden zij de rivier een noemenswaard eind verder kunnen bevaren. Vooral den Gouvernementsstoomschepen met hun 6.5 voet diepgang valt dit moeilijk; tijdens de Sintangsche onlusten vindt men er echter een voorbeeld van, dat de „Boni" en de „Celebes" in Augustus 1867, de colonne van Vught naar Keroewab — 93 KM. van Nangah Pinoh — brachten. Het tegenwoordige stoomjacht „de Poenan" schijnt zich volgens het relaas der krijgsverrichtingen in de Mëlawi van November 1895—Maart 1896 (zie het koloniaal verslag van 1896) voor het doel beter te leenen.

Den 20sten April van Nangah Pinoh vertrokken, kwamen wij den 2 5sten d. a. v. des namiddags ten 5^2 ure te Këmangai aan. Roeiende van 's morgens 6 uur tot 's avonds 5 a 6 uur, met ongeveer iV3 uur rust op het midden van den dag om de roeiers in de gelegenheid te stellen het eten te koken en dit te nuttigen, hadden wij dus in 5 dagen ± 200 KM. afgelegd. Het zou echter verkeerd zijn hieruit de conclusie te trekken, dat men er zoo reizende,