Als roeiers van onze 10 vaartuigen fungeerden 17 inlandsche gewapende politiedienaren en een 30-tal Maleiers. De gewapende politiedienaren behoorden tot het detachement, welke de controleur te Nangah Pinoh, evenals meerdere ambtenaren in dit gewest, steeds tot zijne beschikking heeft. Zij zijn bewapend met achterlaad geweren klein kaliber en in een hen goed kleedend uniform gestoken ; hunne militaire waarde is uit den aard der zaak niet groot, maar toch bemerkte ik, dat zoo'n klein troepje gewapenden, in een streek, waar de bevolking nimmer militairen ziet, toch altijd nog eenig ontzag bij haar opwekt. De africhting van die gewapende politiedienaren is geheel overgelaten aan den korporaal detachementscommandant, meestal een oud militair: heeft hij ambitie en weet hij zijn gezag te handhaven, zooals het geval was met den detachementscommandant te Nangah Pinoh — hij was onder de 17 pradjoerits, die ons op reis volgden, begrepen — dan gelukt het hem om nog heel wat uit zijn troepje te halen, althans meer dan men a priori verwachten zou.
Men zegt, dat de Maleiers betere roeiers zijn dan de Dajaks. Naar hetgeen ik daaromtrent ondervonden heb, gaat dit niet algemeen door en schenk ik in de bovenrivieren, waar of met korte riemen geroeid öf geboomd moet worden, waar dus het voortbewegen van het vaartuig veel meer inspanning kost, dan daar waar in ruimer sop met lange riemen kan worden geroeid, aan den Dajakschen roeier de voorkeur boven den Maleier. Wanneer men zich gelijktijdig van Maleische en Dajaksche roeiers bedient, dan verdient het geen aanbeveling ze door elkander te gebruiken, maar is het beter de Maleiers bij elkander te houden en evenzoo ook de Dajaks. Een Maleier voelt zich, zooals mij meermalen bleek, tegenover een