uitkomsten van zijn groote expeditie van 1893 op. Groenland is een eiland, en het groote inland-ijs strekt zich niet verder uit dan Independence-baai; ten noorden van Groenland bevinden zich nog afzonderlijke stukken lands; het profiel van het inland-ijs is over een zeer grooten afstand bepaald; de gedaante van de Inglefield-golf en andere kuststreken is nauwkeurig vastgesteld.

Op zijn twee reizen heen en terug over het inland-ijs, evenwijdig aan de Smith-sond, heeft Peary vier profielen verkregen van de ijskorst die geheel Groenland bedekt. Uit de vergelijking van deze profielen blijkt dat het relief van het inland-ijs een zeer afgeplat bergstelsel van ijs is, met een bergrug, uitloopers en valleien. Het profiel van den eersten tocht vertoont het rijzen en dalen over de uitloopers van de kuststrook, dat van de terugreis slechts één depressie, die van het Humboldt-bekken; de profielen voor de twee tochten van 1895, 'ets verder landwaarts in, vertoonen een meer ideale gedaante: een snelle stijging van Bouduinbaai tot aan de oppervlakte van de eigenlijke middenkorst, en daarna een langzame rijzing langs den westelijke helling van de ijskorst totdat de hoogste rug bereikt is, op omstreeks 180 mijlen van Independencebaai, waarna de daling zeer snel plaats grijpt tot aan den rand van het ijs. Dat de kam van het Groenlandsche inland-ijs oostwaarts van de middenlijn van het land ligt, is niet te betwijfelen. Uitloopers van dezen hoogsten bergrug zijn gericht naar het schiereiland van kaap York, naar Prudhoe-land, Washington-land, Hall-land, enz: en tusschen deze secondaire ruggen in, bevinden zich de enorme inzinkingen waardoor de gletschers van Melville-baai, Inglefield-golf, het Kane-bekken, en de Petermann- en Sherard Osborne fjords gevoed worden.

„The greatest glacial travelier in the world" werd Peary genoemd door Sir Clements Markham, die er ook op wees dat de Amerikaansche marine-ingenieur een mysterie doorgrond heeft dat eeuwen lang onopgelost gebleven was: hoe ver de groote Groenland-gletschers zich uitstrekken.

Wat Peary van de ontzaglijke ijskorst zegt, die heel Groenland bedekt,is belangwekkend: Al wat er voor land — althans wat wij land noemen — in Groenland te vinden is, bestaat uit een zeer smalle strook van 5 tot 25 (op een paar plaatsen 60 tot 80 mijlen) breedte, gevormd door bergen en dalen en ver vertakte fjorden, een kuststrook die weer door de ijszee omzoomd wordt waar pakijs en ijsbergen vrij spel hebben, en die zelf als een sterke dam de groote ijskorst omzoomt waaronder het binnenland van Groenland begraven ligt. Als ik dit zeg — aldus Peary in de Royal Geographical Society — dan zullen de meesten onzer zeker denken aan een of ander bergland waarmede zij bekend zijn: de Schotsche hooglan-