Uit genoemd rapport nu blijkt, dat ook hier de gemiddelde temperatuur der luchtzuil (ten minste in de onderste luchtlagen tot ± 5000 meter) in de anti-cyklonen hooger werd^gevonden dan in de cykloneti.

Waar deze waarnemingen overeenkomen met die van Hann, mag men het feit zeker als juist aannemen.

Grondwaterstand en wind. Volgens Nature, Vol. 56, 1897, heeft Dr. Romei Martini de belangrijke en plotselinge schommelingen der windsnelheid bij stormachtig weer, die Langley in zijn studie: „The internal work of wind" in 1893 onderzocht heeft, tot een onderwerp van nieuwe studie gemaakt. In de „Rendiconti del Reale Instituto Lombardo" beschrijft Dr. Martini een reeks van waarnemingen over periodieke en nietperiodieke schommelingen van den waterstand in putten, en bewijst daarmede het voorkomen van plotselinge schommelingen, die zeer nauwkeurig met schommelingen in de winddrukking overeenkomen. De veelvuldig door leeken uitgesproken meening, ook in ons land bekend, dat het plotseling stijgen of dalen van het water in putten (de onrust van de wei zegt men hier), slecht weer voorspelt, vindt hierin een verklaring. Het belangrijkste resultaat is evenwel, dat, terwijl kleine en plotselinge schommelingen in winddruk hun invloed op den grondwaterstand vertoonen, daarentegen schommelingen met grooter amplitude veel minder worden opgemerkt. >

Temperatuurschommelingen boven verschillende plaveisels. In Parijs heeft men sedert 15 April 1896 dagelijks waarnemingen gedaan met maximum- en minimum-thermometers omtrent de temperatuurschommelingen boven verschillende grondsoorten, als: naakte, met rivierzand bedekte bodem; asphalt-bestrating; hout-bestrating; met keien geplaveide straten en boven een grasveld. Uit de waarnemingen gedurende een jaar werden de volgende resultaten verkregen, medegedeeld in de „Comptes Rendus 1897", Deel 124, pag. 405.

De gemiddelde jaar-temperatuur was boven de eerstgenoemde drie bodemtoestanden of bedekkingen tamelijk wel gelijk, boven het grasveld was de gemiddelde jaar-temperatuur 0,2° è. 0,3° hooger.

In den zomer was de temperatuur boven houtbestrating veel hooger dan boven het grasveld (-j- 1,4°), in den winter was er geen verschil. Asphalt werd in den zomer iets minder warm dan hout (-J- 1,2° boven het grasveld), en in den winter was het slechts o,i° warmer dan het grasveld. Boven keibestrating en rivierzand was in den zomer de temperatuur 0,9° hooger dan boven het grasveld; in den winter was de keienbestrating ongeveer gelijk met het grasveld, de zandbodem o,i° Èl 0,2° kouder. De gemiddelde amplitude was boven de keien 5,3° in Jan.