cuma, door de wortels der koenjit met de vruchten van de kesoemba keling tot poeder te stampen, dit met water te vermengen en vervolgens te kneden en uit te persen. De gele vloeistof wordt door een zeef in een pot opgevangen om haar van de drab te scheiden. Uit de taroem wordt de blauwe kleurstof bereid. Stuk gesneden bladeren en stengels worden daartoe in water geweekt en daarna met wat ongebluschte kalk gekookt. De zwarte verfstof eindelijk verkrijgt men door in stukken gesneden zeer jonge klappernoten, moembang, met de bast van djamboe bijawas, een vruchtboom tot het geslacht jambosa behoorende, te koken. Tot vastlegging van deze kleurstoffen bezigt men aluin, tawas.
Deze verschillende verfstoffen worden in de Boengoerangroep uitsluitend aangewend tot het kleuren van pandanbladeren, waarvan keurige matten en van schutbladen der boeloeh betoeng, waarvan deksels, toedoeng sadji, vervaardigd worden, kunstindustriƫn waarmede zich voornamelijk vrouwen en meisjes bezig houden. Na de doorns der pandanbladeren verwijderd te hebben, worden ze gezengd en in lange reepen gescheurd, die verder tusschen de pendjangat, twee scherpe verstelbare messen, door gehaald worden om ze gelijke breedte te geven. De alzoo verkregen linten worden gedurende drie dagen in zoet water geweekt, waardoor ze buigzaam en zacht worden en daarna in den wind gedroogd. De pandanbladeren hebben door deze bewerking een geel grijze kleur gekregen, de grondkleur van de meeste matten. Voor het aanbrengen der patronen wordt een gedeelte gekleurd, door de linten gedurende 24 uren in de verlangde kleurstof te dompelen en ze daarna in een flauw verlicht vertrek te drogen. Als een voldoende hoeveelheid bladeren bereid en gekleurd is, begint het eigenlijke vlechtwerk. Te