Op ongeveer drie Engelsche mijlen benoorden straat Matak verheft zich uit zee een zonderlinge steenmassa, door de inlanders Tokong- of Batoe berlajar, zeilende klip of -steen genoemd. Het is eene geweldige opeenstapeling van licht grijze en kale rotsblokken. De Franschen, die in 1828 en 1831 deze wateren hebben opgenomen, gaven haar den naam van „La guérite", omdat de steenzuil, die zich in het midden verheft, hen aan een schilderhuis deed denken *).

Tokong berlajar.

Iets voorbij dit steengevaarte deed eene sterke verkleuring van het water een rif vermoeden. Oogenblikkelijk stopte onze stoomer en werd volle kracht achteruit geslagen-, een voorzichtigheidsmaatregel, die bij onderzoek onnoodig bleek te zijn, want de verkleuring werd veroorzaakt door een ontzaglijke hoeveelheid vischkuit, die over eene groote uitgestrektheid de zee bedekte.

Na door straat Matak teruggestoomd te zijn, werd nu koers gezet om de west van Siantan en de zuidwesthoek omgevaren, naar het Oosten, tot zich eene breede straat, de Selat Tandjoeng soeka, op de Engelsche kaart Favo-

1) Op de door Netscher geroemde nauwkeurigheid der opneming valt wel wat af te dingen. Zoo stoomden wij tusschen Siantan en Badjau door een diepe straat, die op de oude kaarten niet voorkomt en op de bovenvermelde Engelsche kaart van Noord naar Zuid de namen Selat Djalan, Selat Simangi en Selat Barawa draagt.