Omtrent de fauna en flora kunnen wij slechts weergeven wat de inlandsche hoofden ons wisten mede te deelen.
Zooals bij onze aankomst ter reede van Terempa is opgemerkt, vormen eeuwenoude bosschen een groenen krans om al de bergen en heuvelen van de eilanden van deze groep. Waar de kust niet rotsachtig is en zich geen zandstrand heeft gevormd, wordt het land omzoomd dooi bosschen van rhizophoren, bakau en perepat. In moerassige streken, meer binnenwaarts, heeft de oorspronkelijke plantbekleeding veelal plaats gemaakt voor sagoe-tuinen. Op de droge, daarvoor geschikte gedeelten nabij of aan het strand, heeft zij het veld moeten ruimen voor uitgestrekte klapperplantsoenen, waarvan sommige tot hoog langs de hellingen der heuvels en bergen zijn aangelegd. Meer landwaarts weder zijn op enkele plaatsen de bosschen geveld voor de rijstcultuur. Door deze gedeeltelijke uitroeiing van de natuurlijke plantbekleeding ten behoeve van cultuurgewassen, heeft de schoonheid van het landschap aanmerkelijk gewonnen door de kleurschakeering in het
anders eentoonige groen.
Nabij de woningen staan meestal nevens de nederige
gewassen, die den inlander groenten, versnapering of geneesmiddelen verschaffen, enkele arenpalmen en vruchtboomen, als djamboe (jambosa), soekoen (artocarpus incisa), een enkele mangga (mangifera indica) en doerian (durio), van welke laatste naar men ons zeide in het binnenland van Siantan meerdere aanplantingen te vinden zijn.
Van de in de bosschen voorkomende ontelbare boomen en planten kunnen wij alleen die noemen, welke uitmuntend hout opleveren en door den inlander voor eigen gebruik geƫxploiteerd worden, als de kempinis, resak, medang, balau, tjengal, leban, bintangoer en sena. Van de sena of angsana (pterocarpus indicus), die prachtige