gelden aan den schuldeischer en wordt de debiteur pandeling bij het inlandsch hoofd. Door het bestuur wordt er zooveel mogelijk naar gestreefd ieder pandeling de gelegenheid te verzekeren door werken de schuld te verkleinen of aan te zuiveren. In de Serasan-groep en op Midai bestaat dezelfde regel omtrent de voldoening van de schuld als op Boengoeran. Op Serasan is het wonen bij den meester-schuldeischer niet verplicht. De pandelingen moeten daar alleen arbeiden als de meester dit verlangt en krijgen dan voeding zoolang het werk duurt. In de voeding van zijn gezin heeft de pandeling zelf te voorzien, tenzij vrouw en kinderen medewerken, in welk geval zij door den schuldeischer worden gevoed. De gepresteerde arbeid komt echter niet in mindering van de schuld. Is deze bij overlijden van den pandeling nog niet aangezuiverd, dan gaat ze over op de vrouw en kinderen of op familieleden, die van het geleende geld eenig profijt hebben gehad. In de overige groepen daarentegen is het wonen bij den schuldeischer eene verplichting. Het lot van de pandelingen is volstrekt niet vernederend. Zij eten met hun meester uit denzelfden pot, gebruiken sirih en tabak uit dezelfde sirihdoos en worden als het ware in het gezin opgenomen; van mishandelingen wordt niet vernomen. Groot is het aantal pandelingen niet, doordat, zooals boven gezegd, de Maleier zooveel mogelijk vermijdt bij landgenooten in schuld te geraken. Slavernij, voor zoover ons gebleken is, komt in het geheel niet voor.
Over den gezondheidstoestand werd door den Luitenant der Chineezen en de Maleische hoofden geklaagd. Koortsen, gepaard gaande met gevoelloosheid van de huid en brakingen, zoomede beri-beri hadden vele offers geƫischt,