Trekt het inlandsch zelfbestuur alzoo een niet onbeduidend financieel voordeel van de Chineezen, die zich in dezen archipel hebben neergezet, ook de ïnlandsche bevolking is door hunne aanwezigheid gebaat. In de kedei s vindt zij niet alleen alles om in hare dagelijksche behoeften te voorzien, maar ze vindt er doorgaans ook allerlei artikelen die haar meerder comfort verschaffen in hare woningen. Daarenboven heeft zij in hare onmiddellijke omgeving gelegenheid de vruchten van haren arbeid, zij het met slechts matige winst van de hand te zetten. Heeft de inlander geld noodig om een tuin aan te leggen, een huis te bouwen, een vaartuig te koopen, kèlong s te plaatsen of een feest te geven, de Chinees is gewoonlijk bereid hem het benoodigde te leenen. Wel geschiedt dit tegen zeer hoogen interest en heeft hij veelal de hoofdsom plus de rente in producten van landbouw of nijverheid terug te betalen , waarbij de slimme Chinees nogmaals zijn voordeel doet door de waarde van het product laag te stellen, maar de inlander verkiest dit boven het aangaan van schulden bij gegoede landgenooten , want dat brengt hem maar al te vaak in een staat van afhankelijkheid. Kan hij zijn schuld niet betalen, dan wordt hij pandeling bij zijn schuldeischer, en moet bij dezen werken om zijn schuld af te lossen, maar niet overal wordt de bepaling gevolgd, dat de gepresteerde arbeid in mindering strekt van de schuld. In de Anambas-groepen mag de pandeling de helft van hetgeen de verrichte arbeid oplevert behouden, en kan hij die tot schulddelging aanwenden. In de Boengoerangroep, waar men alleen wegens groote schulden pandeling kan worden, moet de geleende som bepaald in geld worden terugbetaald. Heeft dit niet plaats, dan gaat de schuld over op vrouw en kinderen en zoo vervolgens. Meestal betaalt daar het hoofd van den schuldenaar de opgenomen