al de groote eilanden verspreid. Zij wordt bestuurd door een Orang kaja, die den eeretitel „Dewa perkasa voert, en wien een tweede hoofd, de Pangeran pangkoe negara, ter zijde staat, terwijl mindere hoofden, met den titel pengoeloe, onder hen over de bevolking zijn gesteld. Oorspronkelijk werd de Orang kaja door de inheemsche en de Pangeran door de vreemde inlandsche bevolking gekozen, maar sedert beide zich meer hebben vermengd, wordt dat onderscheid niet meer gemaakt en heeft de verkiezing der twee hoofden plaats door de gansche bevolking. Zij worden door den Jang di pertoewan moeda van Riouw in hunne waardigheid bevestigd en ontvangen van hem eene akte van aanstelling.
De Javaansche titels pangeran en petinggi, welke laatste wij later bij de behandeling van de Tambelan-groep zullen leeren kennen, zijn — voorzooveel ons bekend — het eenige wat kan wijzen op een vroeger bestaand hebbende suprematie van het rijk van Modjopait, waarvan de groote Maleische kroniek gewag maakt1).
De inkomsten der tegenwoordige volkshoofden zijn niet groot, zoo min als die van hunne collega's op de andere groepen. De opgelegde boeten en de hoenoes in civiele zaken, welke hier niet altijd '/i„ van de som waarover het geschil loopt bedraagt, maar zich regelt naar de gegoedheid der geschilvoerende partijen, hebben zij te deelen met den Imam, die hen bij de rechtspraak ter zijde staat. Dan krijgen zij voor de inning van het hoofdgeld een gering collecte-loon, en voor het verleenen van vergunningen tot den aanleg van klappertuinen van 50 bij 40 vademen $ 1. Hunne voornaamste inkomsten trekken zij van hunne eigen tuinen en den handel, welken zij met
1) Vgl. Netscher, t. a. p. bl. 7 en Veth, Java, 2de druk, I, bl. 222, noot 4.