De geheele bevolking belijdt den Mohamedaanschen godsdienst, maar terwijl de Orang laoet zich aan de voorschriften van den Islam weinig storen, worden die door de Maleiers vrij getrouw nagekomen, waartoe zij door den streng godsdienstigen Jang di pertoewan voortdurend krachtig worden aangemaand. Zelfs gaan velen, zoodra de financiëele omstandigheden zulks toelaten, ter bedevaart naar Mekka. In de kleine kampong, waarin we ons bevinden, treffen wij een achttal hadji's aan. Ook de orang kaja heeft het heilige land bezocht en meent het aan zijn godvruchtig leven te danken te hebben dat zijn vaartuig, op eene reis van Singapoer naar Djemadja door een hevigen noordoosten wind overvallen, in behouden haven mocht aankomen.
In gebruiken, taal en kleeding komt de Maleische bevolking met die van den Riouw-Lingga archipel vrij wel overeen.
Zij houdt zich voornamelijk bezig met de klapper- en sagoe-cultuur, met de vischvangst, vooral van een elftsoort, tamban genoemd, en met het vervaardigen van kleine vaartuigen, waarvoor de bosschen het benoodigde hout in overvloed opleveren. Van pandan-bladeren, die in meerdere soorten in de moerassige streken voorhanden zijn, worden fraaie matten gevlochten, en enkele smeden vervaardigen kapmessen, parang, bijlen, kapak, en dissels, belioeng, waarvoor het staal in staven uit Singapoer geïmporteerd wordt. Het zijn inzonderheid de hier gevestigde Bandjareezen, die het smidsambacht uitoefenen.
Waar het terrein het toelaat, wordt rijst op ladangs verbouwd, maar de opbrengst is bij lange na niet genoeg voor de consumtie. Vroeger was de sagoe-cultuur in de moerassen hoofdzaak, doch sedert het meel in prijs is gedaald, en elders in het gewest, meer nabij Singapoer,