Om de reis naar de westelijkste groep der Poelau Toedjoeh nog meer te begunstigen, wacht men ter reede van Riouw doorgaans den vloed, die om de noord loopt, af. Toen dus deze des middags was ingetreden verliet onze stoomer statig zijne ankerplaats en stoomden wij op zicht met flinke vaart door straat Riouw. Drie uren na ons vertrek bereikten wij het Pan-rif en staken Straat Singapoer over naar den grooten vuurtoren op Horsburghrots, aan den ingang daarvan gelegen; welk licht wij 25 uur later passeerden. Toen werd N. O. t. N. gekoerst en ging het met eene achtmijlsvaart de wijde spiegelgladde zee in.
Den volgenden ochtend bij het krieken van den dag kregen wij Tokong Malangbiroe en Repon in peiling, beide als Poelau Damar, dat een half uur later in zicht kwam, steile rotsklompen, met een groenen zoom van laag geboomte gesierd. Op bepaalde tijden, veelal tweemaal in 't jaar, wordt de rots Damar door Maleiers van Djemadja bezocht, die er vogeleieren inzamelen. Wij bleven op Damar aanhouden, totdat de rots N. N. W. en Tandjoeng Lelan — op de zeekaarten abusievelijk Djiboeng of Djibang genoemd — de zuidelijke hoek van het eiland Djemadja, N. O. 4 O. in peiling kwamen. Daarna werd koers naar dien hoek gezet. Twee uren later stoomden wij de kaap Lelan om, na kort te voren High rock, een steil uit zee oprijzend rotsgevaarte, voorbijgeloopen te zijn. Van het evengenoemde voorgebergte ziet men den zuidwesthoek van Djemadja, Tandjoeng Dajang, die op de zeekaart Rapan heet, de aan de oostkust uitstekende Tandjoeng Njoeloer, zoomede de oostkaap Djeboeng. Van Tandjoeng Lelan voeren wij vrij dicht onder den wal langs de oostkust van Djemadja en zijn dus in staat het een en ander van het beloop der kust tot aan onze ankerplaats, de baai of Teloeq Koewala, mede te deelen.