beteekent „aanspoelsel". Dat klei bezinkt, is juist, maar dan moet het toch zeker eerst aanspoelen, d. i. door stroomend water worden aangevoerd.

Ware het niet beter, zulke nesterijen, die zoo licht over en weer -tot haarklooverijen aanleiding geven, in recensies weg te laten? Waarlijk, het sop is de kool niet waard.

de Vlamingen in Zeeuwsch- Vlaanderen.

„Zooals de naam aanduidt, is Zeeuwscli-Vlaanderen oorspronkelijk een deel van Vlaanderen, en wordt het dus ook meerendeels bewoond door Vlamingen, die niet alleen in afkomst, maar ook door den Roomsch-Katholieken godsdienst, van de stoere, voor "t grootste deel Calvinistisch-Protestantsche Zeeuwen zijn gescheiden".

Zoo staat er op p. 68 van mijn Beknopt Leesboek. De heer T. betwijfelt het, vooral met betrekking tot het vierde district, en zegt in eene noot: „Ik zou wel eens willen weten, op welke gronden Schuiling het bovenstaande zegt".

De ijver, waarmee de heer T. in Blink's «Nederland en zijne bewoners" heeft gevischt, blijkens de bedoelde noot, is prijzenswaardig, maar maakt op mij toch eenen vreemden indruk. Waarom niet even, als men te Amsterdam woont, de uitkomsten dér laatste Volkstelling ingezien. Ten einde verder geschrijf overbodig te maken, geef ik hier de cijfers.

Behalve de 30 Joden van Zeeuwsch-Vlaanderen ;3 te Breskens, dus in het vierde, en 27 te Neuzen, dus in het vijfde district) wonen er

in het vierde district 9 625 R. Katholieken en

15145 Protestanten

in het vijfde district . . . ... . • ■ 27 034 R. Katholieken en

13 8.10 Protestanten

in geheel Zeeuwsch-Vlaanderen . . . . . 36 659 R. Katholieken en

28 955 Protestanten

verschil . . . 7 704

Dit verschil geeft dus ongeveer tusschen de R. Katholieken en de Protestanten eene verhouding van 5:4, zoodat op mijne „meerderheid" geene aanmerking te maken is. Juister ware het evenwel, alleen van het vijfde district te spreken, waar de verhouding is als 2:1.

vragen van den dag.

T. vraagt, welke opgaven ik in het Voorbericht bedoel, als ik van „Vragen van den dag" spreek. Hier is de schuld half aan mijne zijde-, in plaats van „opgaven" had ik van „feiten" of iets dergelijks moeten spreken. Dan had ik, naar ik verwacht, des heeren T.'s vermaning „men zij toch voorzichtig en houde voet bij stuk, ten einde geen afbreuk te doen aan de eenheid en de leidende gedachte, die bij het geographisch-onderwijs even noodzakelijk zijn als bij elk ander" ontgaan.

Mijne bedoeling is deze. Men moet, vooral in een handelsland met groote en belangrijke koloniën, de leerlingen voorbereiden voor het leven ook door ze in te leiden in de belangrijkste hedendaagsche-feiten, verwikkelingen en botsingen inde

I