brengen. Of men de uitkomsten regels of definities, of wat ook, wil noemen, is mij hetzelfde, als men het beginsel maar aanvaardt en mede-wil toepassen; zoo niet, dan scheidt ons eene groote klove.

Juist van dat beginsel zijn de regels in mijn Bekn. Leerb. een uitvloeisel, en met mijne leerlingen maak ik er nog dozijnen bij; 't is, of ze voelen, dat ze zóó eerst vasten grond onder de voeten krijgen. Ik weet niet, of de heer Timmerman tijd heeft voor zulk eene behandeling met zijne leerlingen (de mijne hebben vier jaren achtereen 3 — 3 — 2— 2 uren, behalve de wiskundige aardrijkskunde); anders zou ik hem gaarne de proef eens zien nemen.

Thans volgt eene tegenstrijdigheid, die ik bijna eene ongerijmdheid zou durven noemen. T. vindt het boek voor zijne school te uitvoerig, wat ik niet beoordeelen kan. Daaraan verbindt hij echter de opmerking, dat de vele feiten hem bijna den term »hemel — en aarde-curiositeiten" hadden in de pen gegeven. Hoe men dat kan zeggen van een boek, dat steeds de feiten tot regels, tot groepen tracht te brengen, is mij een raadsel en ik meen van den recensent te mogen eischen, het met eene reeks van feiten, waarop men dien titel kan toepassen, te staven of hem terug te nemen. Dat de geographische wetenschap, op de hoogte onzes tijds, veel en velerlei feiten omvat, is niet mijne schuld, en waar ze geordend en steeds in onderling verband worden behandeld, acht ik ook de herinnering aan genoemden term reeds ongepast.

Vreemd vind ik het bovendien, in verband met het bovenstaande, dat T. op een drietal punten nog meer uitvoerigheid wenscht, b. y. wat de Jccirrenfelder betreft, die op p. 94 van mijn Bekn. Leerb. worden geschetst. Immers worden op p. 96 en 97 de karstverschijnselen vrij uitvoerig vermeld; en in welk ander beknopt leerboek geschiedt dat? Voor zoover ik weet, alleen in Supan, maar die schrijft ook voor »Österreichische Mittelschulen".

aard (solum) en aard (genus).

Het verband tusschen deze woorden bracht ik in het Voorbericht te pas. Of moet het »te onpas" heeten ?

»Zelfs begrijp ik (dit) niet in alle deelen" zegt de heer T., en voegt er aan toe, zich niet tot deze, »in (zijn) oog eenigszins dichterlijke hoogte te kunnen verheffen".

Voorberichten zijn voor de leeraren en genoemd verband achtte ik belangrijk genoeg om het wel, en niet te speciaal litterair, om het niet te noemen.

Nu T. het niet vat, mag ik niet nalaten, de zaak toe te lichten; anders mochten anderen het met hem voor halven onzin verklaren. Ziehier dan de feiten.

lot juist verstand der afleiding van aard (genus) houde men in het oog, dat de beteekenis geaardheid, wezen, natuur niet de oorspronkelijke is, maar zich uit de vroegere, die van grond, heeft ontwikkeld. Grimm beschouwde aard (solum) en aard (genus) als twee verschillende woorden, en stelde daarom van het laatste eene andere afleiding voor; doch dit gevoelen is terecht door Diefenbach, Muller en anderen bestreden. Het wordt blijkbaar weersproken door de vergelijking van Mnl. gront, dat volkomen dezelfde overgangen van beteekenis vertoont, en bepaaldelijk ook voor inborst, karakter genomen werd. Uit aard in de beteekenis "bouwland, grond" ontwikkelde zich geleidelijk de thans gewone overdrachtelijke