op, dat de aardrijkskunde geen natuurwetenschap is en dus in haar geheel niet op het congres tehuis behoort. Mij laat dit even koud als alle systemen van de plaatsing der wetenschappen. Zoolang niet van hooger hand, door het bestuur van het Natuur- en Geneeskundig Congres, bezwaren gemaakt worden, mogen de geografen hunnen gang gaan en zich verheugen, dat ze in een veilig vertrek vaneen zoo fraaien tempel der wetenschap als dit congres rustig kunnen gaan neerzitten met geologen, ethnografen en anthropologen, die in hun onderzoek en in wier onderzoek zij belangstellen.
De heer Hagedoorn gaf een helder en fraai gesteld overzicht van de belangrijke, vooral ethnografische, resultaten der Sjingoe expeditie onder leiding van Karl von den Steinen.
Van de voordrachten over Insulinde is die van Prof. 0. M. Kan, Het maritiem onderzoek van den Oost-Indischen Archipel, in dit tijdschrift opgenomen (bl. 363).
Piof. A. Wiehraann behandelde de statistiek der aardbevingen in den Indischen Archipel, die, hoe onvolledig ook, met de Japansche de beste buiten Europa is. Zijn de aardbevingen voor het grootste deel als vulkanische of als tectonische te beschouwen? Om verschillende redenen mag tot het laatste besloten worden: de meeste zijn lineair, niet centraal, zooals bij de vulkanische gewoonlijk het geval is; verder bestaat wel een verband tusschen eruptie en beving, maar meestal niet een rechtstreeksch verband, als van oorzaak en onmiddellijk gevolg. Bij sommige uitbarstingen had wel een aardbeving plaats, maar eerst eenige dagen of zelfs een paar maanden later. Bij andere, als die van den Krakatau, waren de aardschuddingen zeer onbeduidend. In nog andere gevallen was daarentegen de aardschok zoo sterk, dat zij onmogelijk aan de eruptie kan worden toegeschreven: de laatste bewerkte slechts de ontlading van bestaande spanningen, waarop de beving volgde. Dat bodembewegingen zich veel gemakkelijker voortplanten, waar spanningen bestaan, blijkt nit de aardbeving van 17 Mei 1892, die op Malakka, Sumatra en West-Java, maar niet op Banka gevoeld werd. Omgekeerd als gewoonlijk kan de beving ook aan de uitbarsting voorafgaan, en in zeer veel gevallen heeft ze zonder de laatste plaats.
Prof. Molengraaff behandelde de geologisch-orographische resultaten van de Nederlandsche expeditie naar Centraal-Borneo in 1894. Als uitgangspunt nam hij «de fameuse geographische homologie van Peschel, waarbij Borneo, Celebes en Ilalmaheira als drie herhalingen van eenzelfde type worden opgevat", waartoe »de heerschende voorstelling omtrent de richting der gebergten op Borneo" aanleiding had gegeven. Dit uitgangspunt koos de spreker waarschijnlijk om door de scherpte van het contract tusschen deze voorstelling en de werkelijkheid, die geheel van de «traditioneele spinnekop-achtige bergfiguur" afwijkt, zijne hoorders te treffen. In zoover kan men daarmee vrede hebben, al mag men opmerken, dat op een vergadering van vakgenooten dergelijke middelen minder noodig zijn dan bij een voordracht voor een leeken-publiek, en liever ongebruikt moeten blijven als de bestreden voorstelling niet meer den stand der wetenschap aanwijst. Dit nu is met Peschel's homologie stellig niet het geval. Ongetwijfeld is dit den heer Molengraaff ook wel bekend. Immers hij zegt dat «de meeste kaarten" nog die figuur